De grootte van de vlinder vormt geen kenmerkend onderscheid tussen micro’s en macro’s. Er komen bijvoorbeeld heel kleine macro’s voor, zoals het stro-uiltje en de kleine groenuil, die u gemakkelijk op het verkeerde been kunnen zetten.
Er zijn verschillende microvlinders die zo groot zijn, dat ze vaak verward worden met de macrovlinders. De bonte brandnetelmot en het muntvlindertje bijvoorbeeld, die ondanks hun grootte toch tot de microvlinders behoren.
Uiteraard bestaan er weer diverse uitzonderingen op deze regels. Het onderscheiden van micro’s en macro’s is dan ook vooral een kwestie van ervaring.
De bonte bessenvlinder (een macro)
De bonte brandnetelmot (een micro)
Zowel de macro’s als de micro’s worden tegenwoordig door veel enthousiaste amateurs en specialisten wereldwijd bestudeerd. In Nederland is veel informatie beschikbaar:
Er bestaat eigenlijk geen wetenschappelijke grond voor het onderscheiden van micro’s en macro’s. Beide groepen zijn in de loop der tijd gekozen door deskundigen. Opvallend hierbij is dat de sommige primitieve families zoals de wortelboorders (Hepialidae), de zakdragers (Psychidae), de houtboorders (Cossidae), de bloeddrupjes (Zygaenidae) wél tot de macro’s werden gerekend, terwijl dit in feite grote micro’s zijn. Anderzijds werden kleine soorten van modern ontwikkelde families, zoals de Eupithecia-soorten uit de familie van de spanners (Geometridae) en de Schrankia- en Hypenodes-soorten uit de familie van de spinneruilen (Erebidae) vaak over het hoofd gezien.
De grootste en bekendste families zijn de lichtmotten (Pyralidae) en de grasmotten (Crambidae). Dit zijn ook de families waarbij de meeste verwarring met macro’s optreedt en waartoe de grootste soorten microvlinders behoren.
Voorbeelden van lichtmotten zijn de hommelnestmot (Aphomia sociella) en de grote meelmot (Pyralis farinalis). Tot de grasmotten horen met name grote vlinders, zoals de in veel tuinen voorkomende muntvlinder (Pyrausta aurata) en bonte brandnetelmot (Anania hortulata).
De kleine motjes die tijdens een wandeling door het gras vaak opvliegen behoren vaak tot de familie van de grasmotten. De familie dank ook zijn naam aan deze vlindertjes: het zijn de typische ‘grasmotjes’ uit de geslachten Crambus en Agriphila. Microvlinders uit het geslacht Scoparia lijken veel op de macro’s van de geslachten Nola en Meganola uit de familie van de visstaartjes (Nolidae).
De familie van de bladrollers is een van de grootste Nederlandse vlinderfamilies met meer dan 350 soorten. De familienaam is ontleend aan het feit dat de rupsen van veel soorten karakteristieke bladrollen maken om in te leven. In het late voorjaar kan de groene eikenbladroller (Tortrix viridana) op sommige plaatsen massaal aanwezig zijn. Later in het seizoen zijn ook de grote appelbladroller (Archips podana) en de anjerbladroller (Cacoecimorpha pronubana) aanwezig; beide komen verspreid over het hele land voor.
De rupsen van de dwergmineermotten leven tussen de lagen van bladeren waardoor opvallende mineergangen ontstaan.
De rupsen leven in de bladeren en maken kleine vouwtjes tussen de bladnerven. Een voorbeeld van deze familie is de plataanvouwmijnmot (Phyllonorycter platani).
De vlinders uit deze familie hebben vederachtige vleugels.
De rupsen van de soorten uit deze familie maken in het voorjaar grote spinselnesten in onder andere vogelkers en kardinaalsmuts.
De rupsen uit deze families leven in kleine zelfgemaakte zakjes of kokertjes.