De rupsen uit deze familie zijn doorgaans groen maar soms juist zeer opvallend gekleurd. Ze zijn bedekt met korte haartjes. Vrijwel alle soorten leven op kruisbloemigen of vlinderbloemigen.
De gele vlekjes op de zijkant zijn beperkt tot een ring om de stigmata (zie ook de uitvergroting hieronder).
De gele rugstreep is aanwezig bij halfvolgroeide en volgroeide rupsen.
De gele vlekjes op de zijkant zijn niet beperkt tot een ring om de stigmata. Ook achter de stigmata zit nog geel (zie ook de uitvergroting hieronder).
De gele rugstreep is aanwezig bij halfvolgroeide en volgroeide rupsen.
Jonge rups van het scheefbloemwitje.
Ter vergelijking: jonge rups klein koolwitje.
Rupsen in het eerste en tweede stadium (L1 en L2) hebben een zwarte kop (foto linksboven); bij klein koolwitje (foto hierboven) is de kop groen of lichtbruin. Soms hebben ook grotere rupsen nog een donkere kop, maar in de meeste gevallen is de kop groen.
Grotere rupsen zijn daardoor meestal niet met zekerheid te onderscheiden van die van het klein koolwitje. Rupsen van het scheefbloemwitje (foto hiernaast) hebben gemiddeld een duidelijkere gele tekening en een meer blauwgroene kleur, maar dit kan bij klein koolwitje ook wel voorkomen.