De veldparelmoervlinder (Melitaea Cinxia) is in Nederland een ernstig bedreigde en beschermde soort. Tussen 1995 en 2004 lijkt de vlinder zelfs even helemaal uitgestorven te zijn, maar gelukkig wordt deze vlinder sinds 2005 weer regelmatig gezien op de Sint Pietersberg. Ook heeft zich in 2008 een populatie gevestigd op de Bemelerberg. Daarnaast heeft een Vlaamse populatie zich in 2013 ook tot Noord-Brabant uitgebreid.
In het voorjaar van 2016 werd in Zuid-Limburg een nieuwe populatie van de uiterst zeldzame veldparelmoervlinder ontdekt. En wel op een heel bijzondere plek: in de bermen van Rijksweg A79.
De locatie langs de A79 is de eerste geslaagde vestiging. Dat er maar liefst 27 rupsengroepen zijn gevonden, met enige honderden rupsen, betekent dat zich hier meerdere vrouwtjes hebben voortgeplant. Het is dus belangrijk om deze populatie te behouden: Rijkswaterstaat zal in nauwe samenwerking met De Vlinderstichting zorgen voor aangepast maaibeheer.
De rupsen van de veldparelmoervlinder eten van smalle weegbree. Die plant komt overal in Nederland voor. Daarnaast houden ze van warmte; het zou dus zomaar kunnen dat deze vlinder profiteert van klimaatopwarming.
Maar waarom is de veldparlemoervlinder dan toch zo zeldzaam? Dat komt omdat de vlinder in het rupsenstadium hele specifieke eisen stelt aan zijn leefgebied. Het landschap moet open zijn, en voedselarm. De plantengroei moet structuurrijk zijn, liefst met de zon op het zuiden, waar de zonnewarmte in het voorjaar goed doordringt. Kortom: het microklimaat moet precies goed zijn. En zulke plekken zijn in Nederland zeldzaam geworden.
Door stikstofuitstoot door landbouw en verkeer zijn geschikte plekken een uitzondering geworden. Een robuuster netwerk van optimale leefgebieden is het doel. Om dat te bereiken, werkt De Vlinderstichting met veel verschillende organisaties aan:
Daarbij is de grensoverschrijdende samenwerking met Vlaanderen van groot belang: voor de vlinders liggen er belangrijke bronpopulaties in aangrenzend België.
En dan hebben we in Nederland ook nog de gewoonte om graslanden overal kort te maaien. Overwinterende rupsen zijn daar bijzonder kwetsbaar voor. Af en toe maaien moet gebeuren om te zorgen dat het gebied niet dichtgroeit, maar dat moet wel met beleid gebeuren.