Begin oktober-half november in één generatie. De mannetjes zijn overdag actief en vliegen in een grillige snelle vlucht laag boven de vegetatie. De vrouwtjes zitten vaak dicht bij de grond verscholen en vliegen uitsluitend (ook laag boven de vegetatie) wanneer ze op zoek zijn naar een geschikte plaats om eieren af te zetten.
Rups: eind april-begin juli. De rups foerageert vooral ´s nachts en rust overdag vaak verstopt onder de bladeren (bladrozetten) van de waardplant. De verpopping vindt plaats in een holte in de grond zonder spinsel. De soort overwintert als ei.
Habichtskraut-Wiesenspinner
la Brune du pissenlit , le Bombyx des buissons
havikskruidspinner, winterspinner
Gastropacha dumeti, Bombyx dumeti
De rupsen van de twee Spinner-families (spinners en herfstspinners) spinnen een meer of minder stevige cocon om in te gaan verpoppen.
De vliegtijd van de herfstspinner ligt rond november dus diep in de herfst.
(Linnaeus, 1761)
Voorvleugellengte: ♂ 25-34 mm, ♀ 33-40 mm. Evenals bij de spinners (Lasiocampidae) steekt de achtervleugel van de herfstspinner in rusthouding iets onder de voorvleugels uit. Karakteristiek is de donker purperbruin gekleurde voorvleugel waartegen de goudgelemiddenstip en het bandje op de plaats van de buitenste dwarslijn, als ook de warmbruine beharing op het borststuk, sterk afsteken. Het genoemde dwarsbandje loopt door over de achtervleugel en is daar breder. Dat laatste geldt ook voor de smalle goudgele zoom langs de achterrand.
Zou verward kunnen worden met de wolspinner (Eriogaster lanestris) die soms ook in het najaar vliegt. Deze heeft echter een lichte vlek in het wortelveld. Qua tekening vertonen ook de kleine hageheld (Lasiocampa trifolii) en de hageheld (Lasiocampa quercus) gelijkenis, vooral de donkere mannetjes. Deze beide grotere soorten vliegen echter niet in het najaar.
Zeer zeldzaam. Komt slechts voor op een beperkt aantal plaatsen op de Veluwe.
Vroeger heeft de herfstspinner ook gevlogen in Noord-Brabant, maar sinds 1895 is de soort vandaar niet meer gemeld.
Met de vindplaatsen op de Veluwe lijkt het de laatste jaren ook minder goed te gaan.
Zeer zeldzaam. Vroeger lokaal in Luik, Luxemburg en Namen maar recent slechts één vindplaats in Namen.
Van Zuid-Frankrijk en Noord-Italië oostwaarts via de gematigde zone tot de Oeral. De noordgrens loopt over Zuid-Scandinavië. De zuidgrens via het noordelijke Middellandse Zeegebied (inclusief de Balkan) tot Klein-Azië. Ontbreekt op de Britse eilanden, in Noorwegen en in enige gebieden van West-Europa.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Droge, bijna steppeachtige gebieden met een warm microklimaat.
Diverse kruidachtige planten, met een voorkeur voor biggenkruid, muizenoor en paardenbloem.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting