Begin juli-begin oktober in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: april-juli. De rups leeft eerst onder in een stengel van de waardplant, later tussen de wortels. De verpopping vindt plaats in de strooisellaag. De soort overwintert als ei.
Saltern Ear
Gelbbraune Stengeleule
Hydraecia fucosa, Hydroecia fucosa, Apamea fucosa
De drie Amphipoea-soorten zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Deze vlekuil heet geelbruin, ook wel leerkleurig bruin, te zijn.
Amphipoea: amphi is rond, omgeven door en poa, poia is gras, naar het habitat van deze soorten.
fucosa: fucosus is geschilderd, óf in de zin van mooi gemaakt óf in de zin van nagemaakt. Hier is het laatste bedoeld nl. een kopie van A. oculea, waarvan deze soort nauwelijks is te onderscheiden.
(Freyer, 1830)
Voorvleugellengte: 14-16 mm. De grondkleur van deze uil en de andere Amphipoea-soorten varieert van lichtbruin of olijfbruin tot donker roodachtig bruin. Kenmerkend is het grote aantal fijne zwarte dwarslijnen, die variëren in intensiteit. Er zijn minstens twee geschulpte binnenste dwarslijnen, twee gebogen buitenste dwarslijnen, een vrij brede middelste dwarslijn en een golflijn aanwezig; soms is ook een (dubbele) eerste dwarslijn zichtbaar in het wortelveld. De ringvlek en de niervlek zijn geel, oranje of wit en vallen duidelijk op. Exemplaren van de geelbruine vlekuil zijn vaak iets lichter van kleur dan de beide andere soorten, en zijn meer leerkleurig bruin dan donker roodachtig bruin.
De drie Amphipoea-soorten die in Nederland voorkomen lijken sterk op elkaar en zijn in de meeste gevallen op grond van uiterlijke kenmerken niet of nauwelijks met zekerheid van elkaar te onderscheiden. Ze hebben een vrijwel identieke vleugelvorm en -tekening en dezelfde mate van variatie. Genitaliënonderzoek is dus noodzakelijk om met zekerheid de juiste soort vast te stellen. De verschillen in de mannelijke genitaliën zijn als volgt:
A. lucens: het grijporgaan heeft twee armen, waarvan de één langer is dan de ander; de twee rijen stekels op de cucullus overlappen elkaar niet.
A. fucosa: het grijporgaan heeft twee armen, waarvan de één langer is dan de ander; de binnenste rij stekels op de cucullus overlapt de buitenste rij voor meer dan de helft.
A. oculea: het grijporgaan heeft twee armen van ongeveer gelijke lengte.
De roodbruine vlekuil (A. oculea) is meestal iets kleiner en heeft een relatief bredere voorvleugel met een duidelijkere lijnentekening. Zie ook de hoogveenvlekuil (A. lucens), de halmrupsvlinder (Mesapamea secalis), het weidehalmuiltje (M. secalella) en de gele lis-boorder (Helotropha leucostigma).
Hoogveenvlekuil (Amphipoea lucens), roodbruine vlekuil (Amphipoea oculea) en wollegras-uil (Celaena haworthii). N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor; de meeste waarnemingen komen uit de kuststreek en de soort kan daar lokaal algemeen zijn. RL: kwetsbaar.
Zeldzaam in Vlaanderen. Bekend uit de duinen en de Kempen; daarbuiten ontbrekend. In Wallonië zeer zeldzaam.
Er is onvoldoende data om de soort te beoordelen voor de Rode Lijst van Vlaanderen (Veraghtert et al. 2023).
Europa noordelijk tot Noord-Schotland, Midden-Noorwegen, Noord-Zweden en Noord-Finland. Naar het zuiden tot Midden-Frankrijk, de zuidrand van de Alpen, Slovenië, Zuid-Roemenië en Zuid-Rusland. Midden- en Noord-Azië tot Kamtsjatka en Japan en volgens Draudt (1950) ook tot Oost-Tibet en China (Mien-shan).
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Duinen, natte heiden, laagveen, schorren, kwelders en slikken.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting