maandag 15 maart 2021
In 2008 werd de libellenbijtmug voor het eerst in Nederland aangetroffen. Dit was in het Nationaal park Weerribben-Wieden. De libellenbijtmug behoort tot de familie van de knutjes en de vrouwtjes zuigen vocht uit de vleugels van volwassen libellen. In de zomer van 2020 is een onderzoek gedaan naar het voorkomen van deze libellenparasieten in het Nationaal park.
Libellenbijtmuggen (Forcipomyia paludis) zijn slechts twee millimeter groot en worden in het veld gemakkelijk over het hoofd gezien. Waarnemingen van deze soort zijn vaak gebaseerd op foto’s waarop ze toevallig zichtbaar zijn. Op dit moment zijn in ons land slechts negen locaties bekend waar de libellenbijtmug is aangetroffen. Dit zijn vooral moerasgebieden.
Niet eerder is in Nederland aan deze bijtmug kwantitatief onderzoek gedaan. Tijdens het onderzoek zijn langs oevers op diverse locaties in het nationaal park honderden foto’s van libellen gemaakt en is het aantal bijtmuggen later geteld. Ook werd er bepaald op welke plaats de parasieten zich op de libellen bevonden. In de onderzochte wateren bleek gemiddeld 31% van alle libellen knutten op de vleugels te hebben. Sommige libellensoorten bleken voor ongeveer 40% geparasiteerd. Het hoogste aantal bijtmuggen dat op een libel werd aangetroffen betrof 10 stuks. In het verleden is in Frankrijk zelfs een waarneming gedaan van een viervlek waarop de vleugels zich meer dan 170 bijtmuggen bevonden. Het is niet bekend of libellen direct hinder ondervinden van deze parasieten.
Het bleek dat het grootste deel van de bijtmuggen zich aan de basis van de vleugels bevinden. Ruim 90% van alle bijtmuggen bevonden zich op de diepgelegen aderen in de vleugels van de libellen. Het vermoeden is dat de luchtwervelingen op de dieper gelegen aderen aan de basis van de libellenvleugel het minst groot zijn waardoor de bijtmuggen gemakkelijker kunnen blijven zitten. Verder is er in de aderen van de vleugelbasis een hogere vochtcirculatie, waardoor de bijtmuggen meer voedselaanbod hebben.
In de Weerribben-Wieden lijken de aantallen bijtmuggen de laatste jaren toe te nemen. Toch werd niet in alle delen van het park de bijtmug aangetroffen. Over de levenscyclus en habitat van de larven is weinig bekend. Het vermoeden is dat de vrouwtjes de eitjes in vochtige grond in de buurt van water afzetten. De aanwezigheid van bepaalde moerasvegetatie zou dan belangrijk zijn voor de ontwikkeling van de larven.
Over dit onderzoek is een artikel van René Manger verschenen in Libellula Supplement.