woensdag 13 december 2023
Hoe zorgen we voor meer biodiversiteit op het boerenland? Daarvoor is het nodig dat boeren gemotiveerd zijn om eraan te werken. Maar ook moeten er mensen zijn die met hun waarnemingen en tellingen de ontwikkelingen kunnen volgen. Burgerwetenschap is daarbij onmisbaar. Een nieuw artikel zet de ervaringen met verschillende benaderingen op een rij.
Begin december was het de week van de vrijwilliger. Vrijwilligers vormen ook de basis van burgerwetenschap: het verzamelen van gegevens die helpen om kennisvragen te beantwoorden. Dat is natuurlijk een taak voor onderzoekers. Maar die kunnen het om verschillende redenen niet alleen.
Zulke gegevens zijn vaak niet baanbrekend genoeg om onderzoeksfinanciering voor te vinden. Ook richten wetenschappelijke onderzoeksprojecten zich vooral op termijnen van een paar jaar om gegevens te verzamelen (promovendi en postdocs hebben nu eenmaal kortlopende contracten…). En ten slotte is het aantal onderzoekers maar gering. Burgerwetenschap leent zich er bij uitstek voor om veel data te genereren en dat over een lange reeks van jaren.
Voor natuurgegevens kent Nederland de hoogste dichtheid aan burgerwetenschappers ter wereld. In de Nationale Database Flora en Fauna gaat het nu jaarlijks om ruim 12 miljoen waarnemingen. Maar die zijn maar voor en klein deel afkomstig uit agrarisch gebied. De vraag is dus hoe we goede waarnemingen uit het boerenland krijgen. En hoe we boeren daarbij kunnen betrekken.
Want betrokkenheid zorgt ook voor motivatie om biodiversiteit te bevorderen. In Nederland is dit al een opgave, maar op Europese schaal is de uitdaging nog vele malen groter. Daarom is uitgezocht welke benaderingen er zijn om burgerwetenschap voor biodiversiteit in te zetten in het agrarische gebied. Dat was een hele zoektocht, omdat veel van de voorbeelden buiten het wetenschappelijke werkveld te vinden zijn.
Uit het overzicht van 106 projecten werden acht verschillende benaderingen gedestilleerd. Drie benaderingen richten zich niet specifiek op het boerenland, maar nemen dat voor een deel vaak wel mee. Het nadeel hiervan is dat het boerenland dan vaak slecht gedekt is, omdat waarnemers eerder kiezen voor natuurgebieden waar meer soorten te zien zijn. Onderling verschillen deze benaderingen in hun methode: ‘losse waarnemingen’ zonder vaste methode of plaats van waarnemen, gestandaardiseerde methoden van waarnemen maar vrije keuze van locatie, en gestandaardiseerde methoden van waarnemen mét voorselectie van locaties.
In Nederland bieden de platformen Waarneming.nl of Telmee een voorbeeld van de eerste benadering. Het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) volgt grotendeels de tweede benadering. De derde, meest systematische benadering wordt bijvoorbeeld in de Britse broedvogelmeetnet of het Catalaanse dagvlindermeetnet toegepast.
Dezelfde drie methoden worden ook toegepast in projecten die wel specifiek op boerenland zijn gericht. Groot voordeel hiervan is dat waarnemers betrokken kunnen worden bij de noodzaak om meer over de ontwikkelingen van de biodiversiteit in het boerenland te weten te komen. Ook kunnen de effecten van biodiversiteitsbevorderende maatregelen, zoals bloemrijke akkerranden of struweelhagen, worden onderzocht. In Nederland zijn de meetnetten voor boerenlandvogels (MAS) en de nachtvlindermonitoring van BIMAG daar voorbeelden van.
Boeren doen daarbij wel mee aan het verzamelen van de waarnemingen, maar niet aan de analyse en rapportage. Een belangrijk voordeel van de gestandaardiseerde methoden van waarnemen is dat deze ook inzicht geven in de aantalsontwikkeling van soorten. Het voordeel van een vrije methode is uiteraard het veel grotere aantal waarnemingen dat binnenstroomt. Maar omdat deze geen informatie geven over de waarnemingsintensiteit bieden ze alleen goed zicht op de verspreiding van soorten, niet over hoe talrijk ze voorkomen.
De twee laatste benaderingen die het onderzoek opleverde, omvatten projecten die juist door boeren zelf worden gestart of boeren betrekken bij de opzet en de uitvoering. Dat kunnen projecten met gestandaardiseerde waarnemingen zijn of zonder vaste methode. In het laatste geval is het doel vooral het vergroten van de betrokkenheid en motivatie voor het boeren met biodiversiteit. In het eerste kunnen ook concrete praktijkvragen worden opgelost.
Er zijn dus verschillende benaderingen om burgers te betrekken bij de biodiversiteit op het boerenland. De keuze voor de ene of de andere methode hangt af van de afweging tussen kwantiteit en kwaliteit van de gegevens en de mate waarin ze specifiek zijn gericht op het agrarische gebied en op de betrokkenheid van de boeren zelf. Voor het lerend beheren en bevorderen van biodiversiteit is het belangrijk dat zowel de betrokkenheid van de waarnemers als de kwaliteit van de waarnemingen voldoende aandacht krijgen.
Het onderzoek werd uitgevoerd in het kader van het EU-project SHOWCASE dat synergieën tussen landbouw, biodiversiteit en ecosysteemdiensten belicht om boeren te helpen met de integratie van biodiversiteit in landbouwpraktijken. Het project heeft tot doel nieuwe inzichten en innovatieve instrumenten te leveren die de transitie van de landbouwsector naar een duurzamere landbouw vergemakkelijken en zo helpen tegemoet te komen aan bredere maatschappelijke behoeften.
2023 Biodiversiteit BoerenNatuur MichielWallisDeVries Natuurbericht Vrijwilliger