woensdag 19 mei 2021
Van de nachtvlinders behoort het overgrote deel tot de zogenaamde microvlinders. Veel daarvan maken mijnen in de bladeren. De rups leeft niet van de hele plant, maar eet het blad van binnenuit op. De sporen die zo in het blad te zien zijn en de plantensoort die wordt gebruikt, geven vaak al aanwijzingen welke vlinder eruitkomt. Hier een aantal purpermotten die de komende tijd te vinden zijn.
Er zijn in Nederland acht soorten purpermotten (Eriocranidae). De vlinders zijn dagactief en vliegen meestal in de periode van eind maart tot en met mei. Een aantal soorten vliegt echter later in het jaar. Vaak zijn ze, op zonnige dagen, te vinden in de buurt van de waardplanten. Voor de meeste soorten purpermotten is dat berk. Er zijn echter twee uitzonderingen, de ene soort is te vinden op eiken (Quercus sp.) en de andere op haagbeuk (Carpinus betulus). Na de vliegtijd kun je op zoek gaan naar de rupsjes in de bladeren van de waardplanten. De vrouwtjes hebben met hun legboor de eitjes in het bladweefsel afgezet en de rupsjes beginnen blaasmijnen te vormen. Aan de hand van de rupsen en de frass-sporen (uitwerpselen van de rups in de vraatgangen) zijn de meeste soorten te determineren. Deze frass in de mijnen zijn bij de purpermotten zeer lange draden, terwijl dit bij veel andere mineerders meer een soort korreltjes zijn. Let wel op dat een verlaten mijn zonder rups moeilijk te determineren is.
De eikenpurpermot (Dyseriocrania subpurpurella) is de enige soort waarvan de mijnen, in mei en juni, op diverse soorten eiken te vinden zijn. Het eitje wordt in het blad afgezet, iets van de bladrand af. Dan begint het rupsje, dat wit van kleur is en een lichtbruine kop heeft, een smal gangetje te vormen dat grotendeels gevuld is met korrelige frass. Dit gangetje gaat over in een grote, vuilwitte blaasmijn die aan de bladrand ligt. De langdradige frass blijft in de mijn achter. Maar pas op! Er is ook een kever (Orchestes pilosus) die soortgelijke mijnen maakt in de eikenbladeren, maar zijn frass is korrelig in tegenstelling tot de langdradige frass van de eikenpurpermot. De mijn alleen is soms niet voldoende om tot determinatie te komen, het beste bewijs is de rups! Hiervoor hoeft de mijn niet opengemaakt te worden, een foto van doorzicht van de mijn met rups is meestal voldoende.
Een relatief nieuwe soort voor Nederland is de slanke purpermot (Paracrania chrysolepidella) die mijnen maakt op haagbeuk. In 2017 is deze soort in Zuid-Limburg voor het eerst waargenomen. Inmiddels zijn er enkele vindplaatsen bijgekomen, maar tot op heden nog steeds alleen in Zuid-Limburg. Ook deze rupsen maken een grote witte blaasmijn die aan de bladrand begint, met frass in lange slierten of in korrels die verspreid in de mijn liggen. Vaak leven er meerdere rupsjes in een mijn.
Zoals eerder gezegd zitten op berk (ruwe en zachte) de meeste soorten purpermotten. Enkele soorten beginnen de mijnen ergens op het blad en een aantal beginnen aan de bladrand met het vormen van een mijn. Veelgeziene soorten op berk zijn de zilvervlekpurpermot (Heringocrania unimaculella), roze purpermot (Eriocrania cicatricella), variabele purpermot (Eriocrania semipurpurella) en grijsrupspurpermot (Eriocrania sangii). De rupsjes van al deze soorten maken een grote, voldiepe, witte mijn die begint aan de bladrand, waarbij de frass in lange draden in de mijn achterblijft. Dus alleen een mijn is, in veel gevallen, niet voldoende om te weten welke soort het betreft. De enige soort waarbij dit wel mogelijk is de grijsrupspurpermot, de lege mijn van deze soort bevat nog de zwarte vervellingshuidjes van de rupsen. Goede doorzichtfoto’s van de mijn met de rups erin kunnen vaak uitsluitsel geven om welke soort het gaat.
De rups van de grijsrupspurpermot is uiteraard grijs. De andere drie soorten zijn wit van kleur en lastiger van elkaar te onderscheiden. De rups van de zilvervlekpurpermot heeft een bruine kop en een zwart driehoekje achter aan weerszijden van de kop. De rups van de roze purpermot heeft lichtbruine monddelen. Van de laatste soort lijken er op het eerste zicht vaak geen rupsjes in de mijn te zitten. De rupsjes zijn vrij kleurloos en vallen pas op bij doorschijnend licht, dan zie je vaak meerdere rupsjes in één blad zitten. In een later stadium komen deze vaak in één grote mijn samen.
De variabele purpermot begint vlakbij de bladrand met een kleine gangmijn, gevuld met korrelige frass, welke overgaat in een grote witte blaasmijn met de frass in lange draden. De witte rups ligt met de rug naar boven in de mijn en heeft een geheel bruine kop. Op de site Bladmineerders staan mooie foto’s van de kop van de rupsen.
De minst algemene soorten op berk zijn de geelkoppurpermot (Eriocrania salopiella) en de late purpermot (Eriocrania sparrmannella). De mijnen van deze twee soorten zijn ook wat later in het jaar te vinden dan de andere soorten. Van beide soorten beginnen de mijnen niet aan de bladrand, maar elders op het blad nabij de hoofdnerf.
De geelkoppurpermot maakt eerst een vrij brede gangmijn en gaat daarna over tot het vormen van een bovenzijdige blaasmijn, waarin de langdradige frass goed zichtbaar is. Mijnen van deze soort zijn te vinden in mei en juni.
De mijnen van de late purpermot zijn vaak nog later te vinden, van juni tot in augustus. Ook deze soort start met een klein, hoekig gangmijntje, waarbij aan het beginpunt een opvallend, geelgekleurd ovipositie-litteken te vinden is. Het gangmijntje gaat daarna over in een blaasmijn. De frass is ook bij deze soort, net als bij de andere purpermotjes, in lange draden door de gehele mijn te vinden.
De tijd om de mijnen en rupsen te zoeken is nu, dus ga lekker op pad en op mijnenjacht! Maak duidelijke foto’s van het doorschijnende blad met de rups erin, zowel van de boven- als onderzijde van het blad. Zonder rups is determinatie niet mogelijk. De mijn hoeft over het algemeen niet opengemaakt te worden voor determinatie. Op de websites van Bladmineerders en Microvlinders.nl is meer informatie te vinden over deze soorten.
De NEV Sectie Snellen houdt zich bezig met de studie van kleine vlinders of microvlinders in binnen- en buitenland. Jaarlijks zijn er twee bijeenkomsten en één weekendexcursie, ook worden er soms cursusdagen gegeven of dagexcursies georganiseerd. Tweemaal per jaar wordt het tijdschrift de ‘Franje’ uitgegeven.
Weer meer aandacht voor nachtvlinders in 2021
29-dec-2021
Ga nu op zoek naar de sleedoornpage
9-dec-2021