Eind augustus-oktober/maart in één generatie. De paring vindt plaats in het najaar, waarna de mannetjes sterven; de vrouwtjes overwinteren en zetten in het voorjaar de eieren af op de waardplant. De vlinders komen op licht.
Rups: april-augustus. Jonge rupsen leven op de bloemen en op de stengel van de waardplant, oudere rupsen leven in de stengel en in de wortels. De verpopping vindt ondergronds in de wortelstok plaats.
Brindled Ochre
la Noctuelle du temple
Dasypolia alpina
De wintervlinders overwinteren als vlinder.
Dasypolia templi is een grove en sterk behaarde uil. Zie ook 'toelichting wetenschappelijke naam'.
Dasypolia: dasus is borstelig, onverzorgd en polios is grijs. Het hele lijf is bezet met lange grijze haren. Een bedoelde verwijzing naar het genus Polia is mogelijk maar niet waarschijnlijk.
templi: templum is een tempel, een kerk. Mannetjes gaan dood in de herfst maar de bevruchte vrouwtjes overwinteren, verstopt in steenholtetjes, in muren van gebouwen e.d. Het is mogelijk dat het eerste exemplaar een vrouwtje was dat in een kerk werd gevonden. Dit laatste is natuurlijk speculatief.
(Thunberg, 1792)
Voorvleugellengte: 18-23 mm. Een stevig gebouwde, sterk behaarde uil met een grof geschubde voorvleugel. De voorvleugel heeft een groenachtig bruine of een bruinachtig gele grondkleur met donkerbruine en grijze spikkels; lichte geelachtige exemplaren zijn vaak mannetjes. De ringvlek en niervlek zijn klein, licht van kleur en doorgaans duidelijk zichtbaar. De donkere dwarslijnen zijn geschulpt.
Tot 50 mm; plomp; lichaam bleek okerkleurig grijs met op de rug een bruinachtig roze zweem, met opvallende, zwarte vlekjes; kop roodachtig bruin.
Deze soort is slechts eenmaal waargenomen in Rotterdam in 1985.
Deze soort komt niet in België voor.
Een noord-areaal: de Britse eilanden, heel Scandinavië zuidelijk tot Denemarken, Sleeswijk-Holstein en verder naar het oosten Estland en Karelië. En een verbrokkeld zuid-areaal dat vooral uit bergen bestaat: Alpen, Vogezen, Rhône-gebied, Cantabrisch gebergte, Sudeten, Tatra, Karpaten, Oost-Oekraïne, Apenijnen, bergen in Marokko, de Kaukasus, het hoogland van Armenië, Midden-Siberië, Noord-Iran en Afganistan.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral ruige graslanden, duinen en moerasachtige gebieden.
Berenklauw en engelwortel.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
oostelijke monnik
Cucullia fraudatrix
moeras-grasuil
Lateroligia ophiogramma
zandstofuil
Caradrina selini
steenrode grasuil
Apamea lateritia
trapeziumuil
Xestia ditrapezium
variabele w-uil
Lacanobia suasa