Half juni-begin oktober in één generatie. De vlinders komen op licht.
Rups: september-mei. De soort overwintert als jonge rups tussen korstmossen.
Marbled Grey
Graue Flechteneule
le Bryophile fraisillée
Cryphia raptricula, Cryphia divisa
De korstmosuilen hebben korstmos als waardplant. Deze soort is donkergrijs.
raptricula: raptricula is een verkleinwoord van raptrix is een vrouwelijke rover. Denis en Schiffermüller voegden deze soort bij hun 'kleintjes' waaraan ze namen gaven die met diefstal te maken hebben. Zie ook O. latruncula.
(Denis & Schiffermüller, 1775)
Voorvleugellengte: 12-14 mm. Deze uil is door de lange, smalle voorvleugel goed te onderscheiden van de andere korstmosuilen. De kleur van de voorvleugel is variabel, maar is meestal donker bruinachtig grijs. Bij donkere exemplaren zijn de kenmerken slechts vaag te onderscheiden. Het meest opvallend zijn het uit twee lobben bestaande wortelveld, de donker- en licht omrande ringvlek en niervlek en het witachtig grijze uiteinde van de buitenste dwarslijn dat haaks op de binnenrand staat. Dit laatste kenmerk blijft ook bij zeer donkere exemplaren doorgaans zichtbaar. Bij lichtere exemplaren zijn de centrale dwarslijnen, de ringvlek en de niervlek meestal goed zichtbaar. De niervlek maakt daarbij deel uit van een lichter gekleurde vlek aan de binnenzijde van de sterk naar buiten gebogen buitenste dwarslijn. De achtervleugel is licht bruinachtig wit.
Zeldzaam. Komt zeer verspreid en lokaal voor ten zuiden van de lijn Amsterdam-Zwolle. RL: ernstig bedreigd.
Zeer zeldzaam in Vlaanderen. Vooral waargenomen in stedelijk gebied op en rond de lijn Antwerpen-Brussel. In Wallonië zeer zeldzaam, maar bekend uit alle provincies.
De soort staat als Bedreigd op de Rode Lijst van Vlaanderen (Veraghtert et al. 2023).
In het zuiden van Noord-Afrika (Marokko tot Egypte) dwars door heel Zuid-Europa. Naar het noorden tot Zuid-Noorwegen, Midden-Zweden, Zuid-Finland en de noordelijke Baltische staten. Een brede gebiedsband in het noorden van Midden-Europa van Noord-Nederland via Noord-Duitsland en Noord-Polen was aanvankelijk schaars bezet. Speyer & Speyer,1862 gaven als noordgrens nog aan de lijn Parijs - Aken - Halle; deze grens is nu naar het noorden verschoven. In Zuid-Engeland zijn tussen 1953 en 1969 vier zwervers geregistreerd. Bij Hamburg waarnemingen sinds de dertiger jaren en bij Berlijn sinds 1949 (Warnecke, 1961). In rusland loopt de noordgrens boven Moskou langs. In het zuiden van Klein- en Voor-Azië (Kaukasus, Irak, Iran, Afganistan) tot Chinees Toerkestan.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral stedelijk gebied; ook allerlei open gebieden.
Korstmossen op stenen, muren, daken en bomen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
windeweeskind
Aedia leucomelas
gouden daguil
Synthymia fixa
eenstipgrasuil
Mythimna unipuncta
astermonnik
Cucullia asteris
gevlamde grasuil
Eremobia ochroleuca
heremietuil
Ipimorpha retusa