April-mei in één generatie. De vlinders komen goed op licht, maar zelden op smeer of andere lokmiddelen.
Rups: mei-juni. De rups foerageert ´s nachts en rust overdag aan de onderzijde van een blad dat met behulp van spindraden naar beneden omgekruld is. De soort overwintert als pop, vaak in een compacte cocon onder het mos aan de voet van een boom of in de strooisellaag. Soms verpopt de rups zich tussen samengesponnen bladeren en valt daarmee in de herfst op de grond. De eitjes worden afzonderlijk op een takje van de waardplant afgezet.
Frosted Green
Moosgrüner Eulenspinner
la Rieuse , la Moqueuse , la Tête rouge
Asphalia ridens, Cymatophora xanthoceros, Asphalia putris
Zeven soorten uit de onderfamilie Thyatirinae zijn bijeengevoegd onder de groepsnaam orvlinder (nadere toelichting zie bij de orvlinder, Tethea or). De grondkleur van deze soort is overwegend donkergroen.
Polyploca: polus is veel en ploke is dooreengevlochten; de vele door elkaar lopende lijntjes op de voorvleugel.
ridens: ridens is lachen; de betekenis is verder onduidelijk. Meerdere verklaringen zijn geopperd, zo zou er een lachend gezicht in de tekening van de voorvleugel zijn te ontdekken. Fabricius geeft geen verklaring voor zijn naamkeuze.
(Fabricius, 1787)
Voorvleugellengte: 15-17 mm. Deze soort is goed herkenbaar aan de overwegend donkergroene kleur, de opvallende kuif op het borststuk en een variabele marmerachtige mengeling van zwart met groene tinten en wit op de voorvleugel. Soms zijn de dwarslijnen zichtbaar als witachtige lijnen waarbij de binnenste dwarslijn en de golflijn opvallend sterk getand zijn; soms ontbreekt het wit en zijn alleen zwarte lijnen aanwezig, waaronder kenmerkende overlangse streepjes in het zoomveld.
Tot 33 mm; lichaam bleekgeel, min of meer sterk vermengd met groenachtig grijs, vaak in de vorm van gebroken lengtestrepen; op de rug witte, voor een deel zwartgerande vlekken; over de spiracula een heldergele lengtestreep; kop bleek roodachtig bruin.
Vrij zeldzaam. Komt lokaal op de zandgronden in het binnenland voor; op sommige plaatsen is de soort vrij algemeen. RL: niet bedreigd.
Zeldzaam en lokaal in de Kempen, de boscomplexen tussen Brugge en Gent en rond Brussel en Leuven. Nagenoeg afwezig in de rest van Vlaanderen. In Wallonië wijdverbreid en lokaal algemeen.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
West-, Zuid- en Zuidoost-Europa. Naar het noorden tot Zuid-Scandinavië, oostwaarts tot West-Rusland. De Oost-grens van het areaal is niet bekend. Zeer waarschijnlijk wel in Klein-Azië. Ontbreekt in het zuiden van het Iberisch schiereiland, op Corsica en op Sardinië.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Oude loofbossen; soms ook struwelen met eik in bosachtige gebieden.
Eik.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
groenige orvlinder
Polyploca ridens
bruine eenstaart
Drepana curvatula
vuursteenvlinder
Habrosyne pyritoides
orvlinder
Tethea or
linde-eenstaart
Sabra harpagula
witte eenstaart
Cilix glaucata