Begin mei-half juni in één generatie. De vlinders worden slechts zelden nectardrinkend aangetroffen. De mannetjes patrouilleren en zoeken naar pas uitgekomen vrouwtjes.
Rups: eind juni-half mei. De soort overwintert als rups in een stevig spinselnest in de strooisellaag. De verpopping vindt plaats in de vegetatie. De eieren worden in grote groepen afgezet langs de middennerf van een groot blad van de waardplant.
ei-afzet
Het vrouwtje zet de eitjes in één keer af in een groep van meer dan 400 eitjes; heel soms in twee keer. Ze legt de eitjes langs de middennerf van de grotere bladeren van de waardplant; grote opvallende planten die groeien in de halfschaduw hebben de voorkeur.
rups en verpopping
Aanvankelijk leven de rupsen in een koker van samengesponnen bladeren. Daarna spinnen ze een web waarin ze gezamenlijk leven. Halfvolgroeide rupsen overwinteren samen in een stevig nest in de strooisellaag. In het voorjaar leven ze nog in kleine groepjes, maar worden vlak voor de verpopping solitair. De poppen hangen in de vegetatie.
vlinders
De vlinders worden slechts zelden drinkend gezien. De dichtheid varieert aanzienlijk tussen gemiddeld en zeer hoog, 4 tot circa 260 vlinders per hectare. De mannetjes patrouilleren en zoeken naar vrouwtjes die zojuist uit de pop zijn gekomen. Als een wijfje gepaard heeft, kan ze niet opnieuw paren omdat het mannetje naast het sperma ook een sponsachtige secretie afscheidt die verhardt tot een stop.
Marsh Fritillary
Skabiosen-Scheckenfalter, Goldener Scheckenfalter
Le Damier de la Succise, Damier printanier
artemisvlinder, moerasmelitaea, moerasvlekvlinder
Melitaea aurinia, Melitaea artemis
Euphydryas: euphues is knap, mooi en Druas is een Dryade, een bosnimf.
aurinia: Aurinia is de naam van een profetes die door de oude Germanen werd vereerd en die ook door Tacitus wordt genoemd.
(Rottemburg, 1775)
Voorvleugellengte: 16-22 mm. De bovenkant van de vleugels is zwart met gele en oranje vlekken die in onduidelijke rijen geordend zijn; soms is deze tekening weinig contrastrijk. De oranje segmenten van de buitenste dwarsband hebben op de voorvleugel een gele en op de achtervleugel een zwarte stip. De onderkant van de achtervleugel is licht van kleur; de oranje segmenten in de buitenste dwarsband hebben ook hier een zwarte stip.
Tot 27 mm; lichaam zwart met rijen witte stipjes op de rug en over de spiracula; buikpoten roodachtig bruin; doorns en kop zwart.
De belangrijkste oorzaak van het verdwijnen is de achteruitgang van de kwaliteit en oppervlakte van het blauwgrasland door ontwatering en intensivering van het agrarisch grondgebruik. Ook door het herhaaldelijk maaien van graslanden in de vliegtijd zijn populaties verdwenen.
De moerasparelmoervlinder is sinds 1982 uit Nederland verdwenen. De laatste populatie bevond zich bij de Meije in het Utrechts veenweidegebied.
De moerasparelmoervlinder is weinig mobiel. Wel kunnen de vrouwtjes die eieren hebben afgezet aanzienlijke afstanden afleggen, maar dit draagt niet bij aan de verspreiding van de soort.
In Nederland kwam de soort aan het begin van de twintigste eeuw in vrijwel alle schrale graslanden van de voedselarme zandgronden, het veenweidegebied en de duinen voor. Op de zandgronden en het veenweidegebied vloog hij in de blauwgraslanden, in de duinen vloog hij boven nat, schraal grasland en in Zuid-Limburg op kalkgraslanden. Met het verdwijnen van de blauwgraslanden ging het ook bergafwaarts met de moerasparelmoervlinder. Tot begin jaren tachtig kwam ze in het Utrechts veenweidegebied voor. De laatste populatie vloog langs de Meije bij Zegveld. Hier werden in 1959 nog tweeduizend vlinders geteld, in 1975 nog vijftig en de laatste twee vlinders zijn daar in 1982 gezien. Uit andere delen van Nederland is hij al veel eerder verdwenen. De laatste waarneming uit de Gelderse Vallei is uit 1948, die van het Peel-gebied uit 1949 en van Midden-Limburg uit 1954. Recent is één vrouwtje gefotografeerd in Overijssel, maar dit moet een losgelaten vrouwtje geweest zijn. Het jaar erop is de soort niet meer gevonden.
Op Europese schaal is de moerasparelmoervlinder een kwetsbare soort die met 20-50% per 25 jaar achteruitgaat. De vlinder valt onder de Conventie van Bern (1979) en staat op bijlage II van de Europese Habitatrichtlijn (1992), dat wil zeggen dat het aanwijzen van speciale gebieden vereist is. De moerasparelmoervlinder is verdwenen uit Vlaanderen en staat op de Waalse, Duitse en Britse Rode Lijst.
Vlinders die leven in vochtige graslanden en blauwe knoop als waardplant gebruiken zijn inmiddels zeer zeldzaam en beperkt tot enkele kleine populaties in België, Frankrijk en Duitsland. Voor deze vlinders ziet het voortbestaan er in Noordwest-Europa somber uit. De dichtstbijzijnde populatie vliegt in de Ardennen.
De moerasparelmoervlinder komt in een groot deel van Europa voor, maar in Scandinavië, Groot-Brittannië, Noordwest-Europa, Italië en Griekenland is het beperkt tot enkele kleine populaties.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vochtige, schrale graslanden en blauwgraslanden.
De waardplant moet in voldoende dichtheid voorkomen: tussen de 1 en 9 planten per 3 m2. Vroeger kwam de soort ook voor in droge, schrale kalkgraslanden.
Waardplanten zijn blauwe knoop en duifkruid.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
oostelijke vos
Nymphalis xanthomelas
distelvlinder
Vanessa cardui
bruin zandoogje
Maniola jurtina
heivlinder
Hipparchia semele
blauwe ijsvogelvlinder
Limenitis reducta
zomererebia
Erebia aethiops