Eenjarige levenscyclus. De larven gaan volgroeid de winter in en sluipen geconcentreerd in het voorjaar uit (mei tot begin juni).
Larvehuidjes zijn weinig variabel van kleur.
In de verlandingsvegetatie tussen ondergedoken waterplanten, op plaatsen met veel verschillende vegetatiestructuren. Naast ondergedoken platen zijn vaak drijvende waterplanten, zeggen en riet of lisdodde aanwezig.
De Speerwaterjuffer komt in Nederland voor in kleine, niet te zure, (matig) voedselarme vennen en randzones van hoogvenen. Tegenwoordig zijn de meeste populaties te vinden bij door kwel gevoede wateren, enigszins beschut door bomen en struiken – vroeger ook wel bij leemplassen (Lieftinck 1925) en een door zandwinning ontstane plas. Op twee plaatsen in Overijssel plant de speerwaterjuffer zich nog voort in sloten die water afvoeren van een hoogveen- en heidegebied (pers. med. J.-L. van Eijk; Van Steenis 1994). Uit onderzoek van Ketelaar (2001) blijkt De Speerwaterjuffer alleen in matig voedselarme tot matig voedselrijke vennen en veentjes voor met doorgaans een vrij stabiele waterstand voor te komen.
De vegetatie van de voortplantingswateren wordt veelal gekenmerkt door drijvende waterplanten zoals witte waterlelie (Nymphaeaalba) en fonteinkruid (Potamogeton) en een gordel van snavelzegge (Carexrostrata) langs de oever (Schorr 1990). Het kwelwater zorgt voor een zwakke buffering en een geringe toestroom van mineralen, waardoor de wateren matig zuur en enigszins voedselarm zijn. In het Haaksbergerveen is de speerwaterjuffer in vrij grote aantallen aanwezig in de randzone van het hoogveen – hier is het aangevoerde water iets voedselrijker en minder zuur dan in het centrum, waar hij ontbreekt (pers. med. J.-L. van Eijk).
Ketelaar stelt dat het van belang is dat de soort en gevarieerde oever- en waterplantenbegroeiing nodig heeft. Dit zijn vrijwel altijd verlandingsstadia in zwak gebufferde en matig voedselarme wateren, zoals zeggenveldjes, trilveen, fonteinkruiden (Potamogeton sp.) en ijle rietvegetaties (KETELAAR, 2001a). Deze habitats zijn in vennen erg zeldzaam geworden.
In Duitsland wordt de speerwaterjuffer ook gemeld van zandafgravingen, oude rivierarmen, leemputten, bomkraters en voedselrijke poelen (Benken 1980, Rehfeldt 1973, Schorr 1990). In Polen komt de soort voor in zandwinningsplassen en zelfs op ondergelopen kapvlakten (Kalkman & Dijkstra 2000). In Finland, waar de soort algemeen is, vindt ook voortplanting in zwak stromend water plaats (Valle 1938).
Overgenomen (met toestemming) uit:
Spearhead Bluet, Northern Damselfly
Speer-Azurjungfer
L'Agrion hasté
(Gr.) koinos=gewoon, algemeen, gemeenschappelijk met achtervoegsel agrion; agrion is vermoedelijk afgeleid van (Gr.) agrios (wild, landelijk) of agreus (jager); veel gebruikt achtervoegsel voor juffers
(L.) hastulatum=met een hastula (speertje)
(Charpentier, 1825)
Lengte: 31-33 mm.
Vrouwtje: achterrand halsschild bestaat uit twee rechte lijnen die in het midden in een punt samenkomen (ondiepe “V”).
Gelijkende soorten:
Overige blauwe juffers, met name azuurwaterjuffer, maanwaterjuffer en watersnuffel. Azuurwaterjuffer en watersnuffel komt vaak in grotere dichtheden samen met speerwaterjuffer voor.
Meer over gelijkende soorten:
Mannetjes speerwaterjuffer zijn met enige ervaring al in vlucht te herkennen door de vrij bleke kleur blauw, de vrij grote hoeveelheid zwart op het achterlijf en de groene onderkant van ogen en (meestal) borststuk. De azuurwaterjuffer heeft op het midden van het achterlijf slechts drie korte zwarte blokjes die ongeveer even lang zijn en maakt daardoor een blauwere indruk. Bovendien ontbreekt de kenmerkende groenige kleur op ogen en borststuk. Mannetjes maanwaterjuffer zijn juist donkerder en groener dan de speerwaterjuffer: de middelste achterlijfssegmenten zijn grotendeels zwart en de groene kleur is vaak ook langs de onderkant van het achterlijf aanwezig. Mannetjes watersnuffel zijn dieper blauw gekleurd, hebben minder zwart op het achterlijf en geen groene onderkant van ogen en borststuk. Het zwarte figuurtje op achterlijfssegment 2 is bij alle soorten verschillend, maar wel sterk variabel. Vrouwtjes speerwaterjuffer lijken zeer sterk op vrouwtjes azuurwaterjuffer.
Bij vrouwtjes azuurwaterjuffer zijn tenminste de segmentranden van de achterste segmenten blauw, terwijl de grondkleur van het achterlijf van vrouwtjes speerwaterjuffer uniform groen is. Verder is de smaller wordende zwarte baan over de achterlijfsrug van vrouwtjes speerwaterjuffer een goed onderscheidend kenmerk. In geval van twijfel moet gekeken worden naar de vorm van de achterrand van het halsschild.
Lengte: 20 - 23 mm. waarvan de achterlijfaanhangsels, procten, 6 - 7 mm. Een vrij kleine larve met een relatief lang en slanke vangmasker, prementum.
De procten hebben een afgeronde uiteinde en geen bandering. De randen van het achterste (distale) deel van de procten zijn verdikt. De beadering van het achterste en voorste deel van de procten zijn gelijk.
Donkere waterjuffer en de maanwaterjuffer, deze drie soorten hebben aan het achterste deel van de procten een verdikte rand. De donkere waterjuffer heeft echter een ongelijke beadering in het het voorste en achterste deel van de procten en een kort (en breed) prementum. Het verschil met de maanwaterjuffer is moeilijk waar te nemen het heeft een breder prementum.
Begin mei tot eind juli. Hoofdvliegtijd kort, in tweede helft van mei en begin juni. Imago’s vliegen aan de waterkant tussen de verlandingsvegetatie (vaak in zeggenveldjes), maar ook op enige afstand van het water op zonnige plekken in het bos. Overnachten gebeurt eveneens in halfopen bos. Eitjes worden afgezet op drijvende of in het water staande planten.
Vertoond geen neiging tot zwerven.
In het zuidoosten van Noord-Brabant, Twente en de Achterhoek.
Noordoostelijke soort. Algemeen in Scandinavië. Verder in Duitsland, Polen, Baltische Staten, Wit-Rusland, Rusland, Oekraïne. Verder naar het zuiden voornamelijk in berggebieden (Frankrijk, Oostenrijk, Zwitserland, Balkan). Uitlopers van verspreidingsgebied in Benelux. In Groot-Brittannië alleen in Schotland, niet in Ierland.
Noordelijk Azië en Noordoost-Europa.
Zeer zeldzaam
Sterke afname in de periode 1999-2006.