Een, soms twee jaar. De uitsluippiek ligt in mei en juni.
Larvenhuidjes zijn vaak te vinden tot enkele decimeters hoog op planten in de oever of op emerse vegetatie
Tussen waterplanten en op de bodem.
De Variabele waterjuffer komt voor bij meer of minder voedselrijke, stilstaande wateren met veel water- en oeverplanten, zoals sloten, poelen, plassen en vennen. Bij zwak-stromende wateren bezet de soort de verlandende delen met een rijke oevervegetatie en ondergedoken waterplanten. In homogene rietkragen wordt C.pulchellum zelden aangetroffen. Sterk verlande wateren waar geen open wateroppervlakte meer zichtbaar is worden gemeden, evenals met kroos dichtgegroeide sloten (Mostert 1998). Ook bij de Grote Rivieren is de soort waargenomen, onder andere tussen de kribben waar veel fonteinkruiden (Potamogeton sp.) groeien.
De hoogste aantallen komen voor in beschutte, ondiepe sloten en petgaten in laagveenmoerassen. Goed ontwikkelde krabbescheervegetaties (Stratoites aloides) behoren tot de meest geschikte biotopen. In laagveenmoerassen duidt het voorkomen van de soort op een redelijke waterkwaliteit. Hier kan hij in hoge dichtheid als een ‘gidssoort’ gezien worden voor de aanwezigheid van kritische libellensoorten als Brachytronpratense en Aeshnaisoceles (De Groot 1995). Op zandgrond komt C.pulchellum minder voor dan de verwante C.puella en meestal in lagere dichtheden. Een uitzondering hierop lijken wateren te zijn die onder invloed staan van kwel (Heeffer & Swinkels-Verpraet 1993, Peters et al. 1985, Wasscher & Van Velzen 1998). De variabele waterjuffer komt weinig voor bij zuur, voedselarm water. De waarnemingen uit hoogveengebieden zijn afkomstig van relatief voedselrijke, minder zure wateren. Waarschijnlijk is voor het voorkomen de voedselrijkdom bepalender dan de zuurgraad (De Groot 1997a, Heeffer & Swinkels-Verpraet 1993, Peters et al. 1985, Schorr 1990, Wasscher 1992b).
Overgenomen (met toestemming) uit:
Variable Bluet, Variable Damselfly
Fledermaus-Azurjungfer
Agrion joli
blauwnaaldje
De vorm puellaeformis lijkt sterk op de azuurwaterjuffer, doordat de “Y” op segment 2 is gereduceerd tot een “U”.
Gr.) koinos=gewoon, algemeen, gemeenschappelijk met achtervoegsel agrion; agrion is vermoedelijk afgeleid van (Gr.) agrios (wild, landelijk) of agreus (jager); veel gebruikt achtervoegsel voor juffers
(L.) pulchellum, pulcellus=mooi, lieflijk, leuk; verkleinwoord van pulcher=mooi, prachtig
(Vander Linden, 1825)
Lengte: 34-38 mm. Lange en vooral slanke waterjuffer, waarvan zowel de mannetjes als vrouwtjes variabel getekend zijn.
Halsschild mannetje en vrouwtje identiek: achterrand M-vormig, waardoor drie ongeveer even grote lobben ontstaan.
Gelijkende soorten:
Andere waterjuffers, vooral azuurwaterjuffer.
Meer over gelijkende soorten:
Door de grote variatie in uiterlijk kunnen variabele waterjuffers sterk op andere soorten lijken. Verwarring met de azuurwaterjuffer komt het meeste voor. Doorgaans hebben mannetjes variabele waterjuffer meer zwart op het achterlijf en onderbroken schouderstrepen. Dit geldt echter niet voor de zeldzame vorm puellaformis, die sterk op de azuurwaterjuffer lijkt. Zekerheid over de determinatie kan dan verkregen worden door te kijken naar de vorm van de achterrand van het halsschild (zowel bij mannetjes als bij vrouwtjes): deze is bij de variabele waterjuffer dieper ingesneden dan bij de azuurwaterjuffer. De mannetjes van andere waterjuffersoorten zijn duidelijk minder lang en slank dan de variabele waterjuffer. De mannetjes van speerwaterjuffer en maanwaterjuffer hebben groen op de onderkant van kop en borststuk, variabele waterjuffers niet.
Vrouwtjes variabele waterjuffer zijn het best van andere soorten te onderscheiden aan de hand van de vorm van het halsschild.
Lengte: 17 - 20 mm; waarvan de achterlijfaanhangsels, procten, 5 - 6 mm. Een vrij kleine larve met relatief lange procten vaak met een donkere band op de nodaallijn. Meestal zijn de buikplaten (sternieten) op de eerste drie segmenten van het achterlijf en de achterste buikplaat van de borst (poststernem) donker en gevlekt.
Lijkt sterk op azuurwaterjuffer, deze hebben vaak geen band over de nodaallijn, verder ook op watersnuffel en gaffelwaterjuffer. Verschillen zijn moeilijk te zien met het blote oog, verschillen zitten vaak in de stand van de borstelharen op het prementum.
Speciale beschermingsmaatregelen zijn voor deze soort niet nodig, maar door de ontwikkeling van een gevarieerde vegetatie van oeverplanten en drijvende planten kunnen populaties worden versterkt.
Eind april tot begin september, hoogste dichtheden in eerste helft van juni. Kan met name in laagveenmoerassen massaal voorkomen. Verse imago’s houden zich op in kruidenvegetaties en riet. Eiafzet gebeurt in tandem en vaak groepsgewijs. Meestal worden drijvende waterplanten gebruikt.
Beperkt. Slechts af en toe worden zwervers aangetroffen op grotere afstand van geschikte voortplantingshabitat.
Kan in heel Nederland worden aangetroffen, maar is vooral talrijk op de veengronden (laagveengebieden, veenweidegebieden, enz.).
Komt in de meeste Europese landen voor. Niet Portugal, nauwelijks in Spanje en niet in Midden- en Noord-Scandinavië. Zeldzaam in de Balkan. Vergeleken met de azuurwaterjuffer is de variabele waterjuffer in Europa veel zeldzamer.
Oostelijk tot in Siberië. Niet in Afrika.
Zeer algemeen.
Matige afname in de periode 1999-2006.
Allerlei stilstaande, voedselrijke wateren met veel waterplanten. Vooral talrijk in laagveengebieden.