kanaaljuffer Erythromma lindenii

Familie

waterjuffers (Coenagrionidae)

Zeldzaamheid

Vrij zeldzaam

Rode lijst

thans niet bedreigd

Meer foto's

Levenswijze

Levenscyclus

De larven overwinteren een keer. Uitsluipen gebeurt vanaf half mei tot in augustus, met een piek in juli.

Larvehuidjes zijn te vinden enkele centimeters hoog op stengels van oevervegetatie of emerse vegetatie, ook horizontaal op drijvende of net boven het water uitstekende vegetatie verder van de oever, of op stenen en kunstmatige substraten in de oeverzone.

Leefomgeving van de larve

Tussen ondergedoken waterplanten.

Biotoop

De kanaaljuffer plant zich voort in langzaamstromende vaarten of rustige delen van kanalen, in plassen in zand- of leemafgravingen, grote vijvers en soms in beken. Het water moet zuurstofrijk zijn en een stabiele temperatuur hebben. Geschikte voortplantingswateren blijven ‘s zomers lange tijd opgewarmd tot 20°C of meer, terwijl ze ‘s winters niet tot de bodem dichtvriezen (Beutler 1985). Een goed ontwikkelde vegetatie van drijvende en/of ondergedoken planten is van groot belang voor het afzetten van de eieren.
Verschillende Nederlandse vindplaatsen betreffen diepe, door afgraving van zand of leem ontstane wateren met helder, door kwel gevoed water met een goed ontwikkelde onderwatervegetatie. Planten die er voorkomen zijn onder andere aarvederkruid (Myriophyllumspicatum), grote waterranonkel (Ranunculuspeltatus), schedefonteinkruid (Potamogetonpectinatus), smalle waterpest (Elodeanuttallii) en veenwortel (Polygonumamphibium). Een andere biotoop wordt gevormd door rustig stromende delen van rivieren. De soort vliegt hier op tamelijk ondiepe plekken (10 tot 50 cm) met sterrenkroos (Callitriche), fonteinkruiden (Potamogeton sp.) en vlottende waterranonkel (Ranunculusfluitans). Beken vormen waarschijnlijk een minder geschikte biotoop. Elders in Europa bewoont hij een vergelijkbaar biotoop, met een kennelijke voorkeur voor wateren in afgravingen, vaak gelegen in de stroomdalen van grote rivieren (Beutler 1982a, Breuer & Rasper 1990, Dommanget 1987, Niehuis 1984).
 
De Kanaaljuffer deelt zijn biotoop vaak met de Blauwe breedscheenjuffer (Platycnemis pennipes). De verspreiding van laatstgenoemde soort geeft mogelijk een beeld van de potentiële verspreiding van de Kanaaljuffer.

Overgenomen (met toestemming) uit:

Verspreiding

Vliegtijd

Benaming

Engelse naam

Blue-eye, Goblet-marked Damselfly

Duitse naam

Pokal-Azurjungfer

Franse naam

L'Agrion à longes cercoïdes, L'Agrion de Vander Linden

Meer

Toelichting wetenschappelijke naam

(Gr.) erythros=rood, omma=ogen
(L.) lindenii=vernoemd naar P.L. Vander Linden, Vlaamse arts en natuurvorser die vele Europese libellensoorten beschreef; ook het genus Lindenia (niet in Nederland) werd naar hem vernoemd

Auteursnaam en jaartal

(Selys, 1840)

Herkenning

Kenmerken

Lengte: 30-36 mm. Achterhoofdsvlekken streepvormig. Lichte schouderstreep even breed of breder dan de zwarte streep eronder. Tweede zijnaadstreep (zijkant borststuk) geheel zwart. Pterostigma’s lichtbruin.

  • Mannetje: ogen geheel diepblauw, zonder donkere kap aan bovenzijde zoals bij andere blauwe juffers. Achterlijf blauw met lange, spitse zwarte figuren op de segmenten 3 tot en met 6 (bovenaanzicht). Segment 2 met bekervormige zwarte figuur. Segmenten 7 en 8 geheel zwart, 9 en 10 (vrijwel) geheel blauw.
  • Vrouwtje: geheel donkere achterlijfsrug, maar in zijaanzicht typisch driekleurig: borststuk en begin achterlijf gelig, groenig of bruinig, middendeel van achterlijf bleek blauw en punt van achterlijf bleek bruin. Ronde knobbeltjes op de voorhoeken van het borststuk.

Mannetje: bovenste achterlijfsaanhangsel lang, spits en als de tangen van een oorworm naar elkaar toe gebogen.

Gelijkende soorten

Gelijkende soorten:

Andere blauwe juffers, vooral watersnuffel en azuurwaterjuffer. Buiten Nederland is verwarring met de vogelwaterjuffer mogelijk. Vrouwtjes lijken op kleine roodoogjuffer.

Meer over gelijkende soorten:

Mannetjes kanaaljuffer zijn van andere blauwe juffers te onderscheden door de geheel diepblauwe ogen (zonder donkere bovenkant), de lange spitse bovenste achterlijfsaanhangselen en de kenmerkende achterlijfstekening. Op het achterlijf staan zwarte puntige figuren, die lijken op die van de vogelwaterjuffer (komt niet voor in Nederland). De achterlijfspunt heeft een kort blauwe ‘lantaarntje’: segmenten 9 en 10 zijn blauw, terwijl 8 zwart is. Bij andere blauwe juffers is segment 8 blauw.
Watersnuffels vertonen soms hetzelfde gedrag als kanaaljuffers: ze vliegen vlak boven het water in een rechte vlucht en gaan vlak boven de waterspiegel op plantenstengels zitten. Wees bij een waarneming van kanaaljuffer dus altijd bedacht op de mogelijkheid van een watersnuffel, ookal lijkt de biotoop ongeschikt voor de laatste. Vrouwtjes kanaaljuffer zijn van vrouwtjes kleine roodoogjuffer te onderscheiden door het ontbreken van blauw op de zijkant van het borststuk en achterlijfspunt.

Uiterlijk van de larve

Lengte: 18 - 22 mm; waarvan de achterlijfaanhangsels, procten, 5 - 7 mm. Vrij klein met vaak gevlekte procten. Onder vergroting: de achterste buikplat van de borst, poststernum, in de meeste gevallen met borstelharen. Ook bevindt zich een rij borstelharen op de buikplaat, sterniet, van het tweede segment. De rugplaat, tergiet, van het derde segment van het achterlijf is bedekt met korte dunnen haren en met met korte stevige borstelharen langs de achterrand. Antenne bestaat uit 7 segmenten.

Verwarring met andere larven

Lijkt door de rij borstelharen op stergiet 2 op de grote- en kleine roodoogjuffer. De grote roodoogjuffer heet een antennen bestaande uit 6 segmenten en de kleine roodoogjuffer heeft op het poststernum geen borstelharen.

Verspreiding in Nederland in vier perioden

Habitat

Traag stromende delen van beken en rivieren, kanalen en zandplassen.

Actualiteiten

Ontdek meer

Blijf op de hoogte

Ontvang vlindernieuws

Projecten

  • Meetnet Libellen Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit · maart 2017

Soorten uit dezelfde familie waterjuffers (Coenagrionidae)

alle soorten uit deze familie