Begin juni-half juli in één generatie. De vlinders voeden zich met nectar van kruidachtige planten en met dauwwater.
Rups: half juli-half juni. De soort overwintert als halfvolgroeide rups. De verpopping vindt plaats dicht bij de grond aan een gras- of plantenstengel.
De eitjes worden afzonderlijk op de waardplant afgezet. Het vrouwtje heeft een voorkeur voor polletjes die groeien in een open vegetatie of bij kale grond.
De rupsen groeien traag en overwinteren halfvolgroeid, diep verborgen in de graspol. De soort verpopt zich vlak bij de bodem aan stengeltjes van grassen of kruiden.
De vlinders drinken nectar van kruiden maar kunnen ook op (dauw)water circa 10 dagen blijven leven. Het aantal individuen op de vliegplaatsen is vrij hoog, ca 64 individuen per hectare. De mannetjes vinden de vrouwtjes overwegend door patrouillevluchten.
Pearly Heath
Perlgrasfalter, Weissbindiges Wiesenvögelchen
Céphale
parelgrashooibeestje, parelgrasvlinder
Coenonympha cephalus
Coenonympha: koinos is gemeenschappelijk en numphe is nimf; Latreille deelde de Satyridae en de Nymphalidae in in een gemeenschappelijke groep.
(Linnaeus, 1761)
Voorvleugellengte: circa 18 mm. De bovenkant van de voorvleugel is oranje met een donkerbruine rand en de bovenkant van de achtervleugel is bruin. Op de onderkant van de achtervleugel bevindt zich een rij oogvlekken en een alleenstaande, bruingeringde oogvlek. Aan de buitenkant van de rij oogvlekken loopt een zilverkleurige streep, aan de binnenkant ligt een breed wit veld dat langer is dan de rij vlekken. Het mannetje is iets kleiner en heeft kortere en spitsere vleugels dan het vrouwtje.
Bij het zilverstreephooibeestje is het witte veld op de onderkant van de achtervleugel smaller en niet langer dan de rij oogvlekken.
De belangrijkste oorzaak van het verdwijnen is waarschijnlijk de verruiging en het dichtgroeien van schrale graslanden. Juist de graslanden in de nabijheid van bosschages zijn dichtgegroeid, waardoor het schapengras verdwijnt en het vrouwtje geen geschikte open afzetplaatsen voor de eitjes kan vinden. Dit lijkt althans de oorzaak te zijn van het verdwijnen van de Hoge Veluwe en Terlet. Slecht weer, zoals in de winter van 1986, geeft zo´n kwijnende populatie de genadeklap.
Voor herstel van het leefgebied van het tweekleurig hooibeestje is het nodig dat er meer variatie komt in bosranden die grenzen aan open schrale graslanden. Dit kan bijvoorbeeld door inhammen te kappen. Ook moet het open schrale grasland worden hersteld, bijvoorbeeld door extensieve begrazing of een gefaseerd maaibeheer. Dan wordt verruiging tegengegaan en ontstaan er weer plekjes met open grond.
Toekomst
Vermoedelijk houdt het tweekleurig hooibeestje voorlopig de status van verdwenen soort. Er is op dit moment nog onvoldoende kennis van het leefgebied om herintroductie te overwegen.
Het tweekleurig hooibeestje is een uit Nederland verdwenen standvlinder, die voor het laatst is waargenomen in 1988. De soort kwam vooral voor op de Veluwe.
Het tweekleurig hooibeestje is een weinig mobiele vlinder.
Aan het begin van de twintigste eeuw kwam de soort op een aantal verspreide plaatsen in Zuid- en Midden-Nederland voor. De grootste populaties vlogen op de Veluwe en in het Rijk van Nijmegen. Daarnaast kwam hij voor bij Breda, Echt (Limburg), de Utrechtse heuvelrug en in Zuid-Limburg. Geleidelijk aan verdween de soort overal. Begin jaren tachtig kwam hij alleen nog voor langs de zuidelijke Veluwezoom en vloog daar toen nog talrijk. In 1984 werden er nog tientallen exemplaren geteld op twee vliegplaatsen op de Hoge Veluwe en bij Terlet.
Na de koude september en winter van 1986 en het natte voorjaar van 1987 was de soort vrijwel verdwenen. Het laatste individu werd daar in 1988 gezien. De dichtstbijzijnde populaties vliegen nu in Duitsland (Eifel) en de zuidelijke Ardennen.
Op Europees niveau is het tweekleurig hooibeestje niet bedreigd en over het algemeen is het voorkomen stabiel. De soort staat op de Waalse en Duitse Rode Lijst.
Het tweekleurig hooibeestje komt voor van Portugal tot de Oeral en Voor-Azië en van Zuid-Zweden tot Noord-Spanje, Zuid-Italië en Noord-Griekenland.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Warme droge schrale open graslanden op zonnige beschutte plaatsen.
Het tweekleurig hooibeestje wordt zowel op zandgrond als op kalk gevonden. Altijd zijn in de buurt van het leefgebied struweel, grotere vrijstaande bomen of een bosrand aanwezig. Soms leeft deze soort op open plaatsen in bossen en heeft dan een voorkeur voor drie tot vijfjarige kapvlakten.
Waardplanten zijn diverse grassoorten, waaronder vooral schapengras; ook gevinde kortsteel, beemdgras, struisgras, parelgras en witbol.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting