Begin juni-eind juli in één generatie. De vlinders worden vaak nectardrinkend waargenomen op kruiden van vochtige ruigten zoals blauwe knoop, echte valeriaan en kale jonker.
Rups: begin april-half juni. De rupsen eten 's nachts en verbergen zich overdag vlak bij de bodem op de plant of in de strooisellaag. De verpopping vindt plaats aan de onderzijde van een blad van de waardplant. De soort overwintert als ei.
ei-afzet
De eitjes worden één voor één op de blaadjes afgezet en blijven zitten als de blaadjes afvallen. In het vochtige strooisel overwinteren de eitjes, maar soms komen ze al voor de winter uit en dan overwinteren de jonge rupsen daar.
rups en verpopping
De rupsen schuilen overdag vlak bij de bodem op de plant of in de strooisellaag en klimmen ´s nachts in de plant om te eten. De pop hangt aan de onderzijde van een blad van de waardplant.
vlinders
De vlinders worden vrij vaak nectardrinkend gezien op kruiden van vochtige ruigten zoals blauwe knoop, echte valeriaan en kale jonker. De dichtheid is doorgaans vrij hoog, 1 tot 16 vlinders per hectare.
Lesser Marbled Fritillary
Violetter Silberfalter, Heidelbeer-Blütenspanner
La Grande Violette, Nacré mauve
pimpernelvlinder, spireaparelmoervlinder
Argynnis ino
(Rottemburg, 1775)
Voorvleugellengte: 17-22 mm. De bovenkant van de vleugels is oranje met zwarte vlekken en stippen. De onderkant van de achtervleugel heeft geen witte of zilverkleurige vlekken, maar is voornamelijk geel met een violette band met donkere ringen.
Zie de braamparelmoervlinder.
De purperstreepparelmoervlinder is op veel plaatsen verdwenen door de intensivering van het agrarisch grondgebruik: ruilverkaveling, ontwatering en bemesting. Door ontwatering zijn delen van de mijnstreek verdroogd en dichtgegroeid met houtige opslag. De Twentse populatie is verdwenen nadat een natuurbeschermende instantie het betreffende gebied had aangekocht en het geschikt wilde maken voor deze soort. Door het graven van een (enorme) greppel verdroogde het leefgebied en verdween de vlinder.
De soort heeft vochtige ruigten nodig met veel moerasspirea, dat is op dit moment niet voldoende aanwezig in Nederland.
Toekomst
Mogelijk kan deze soort in Zuid-Limburg terugkeren. In het Geuldal of langs de Rode Beek kan weer relatief eenvoudig geschikt leefgebied worden ontwikkeld.
Een uiterst zeldzame standvlinder. De soort was sinds 1962 uit Nederland verdwenen, maar af en toe duiken zwervende vlinders op, vooral in Zuid-Limburg.
In de literatuur wordt de purperstreepparelmoervlinder vermeld als een honkvaste vlinder.
In Nederland is de purperstreepparelmoervlinder altijd zeldzaam geweest. Hij kwam vooral in Zuid-Limburg voor, met name in de omgeving van Jabeek, Etzenrade en Kerkrade. De laatste populatie vloog tot 1962 bij Jabeek. Daarnaast heeft in Twente in 1959 en 1960 in het Voltherbroek een populatie gezeten. Af en toe worden zwervers gemeld, vooral in Zuid-Limburg, maar ook wel eens daarbuiten. De soort komt vlak over de grens in de Ardennen en Eifel voor, dus hervestiging hoort zeker tot de mogelijkheden. Op dit moment is er geen plek in Nederland met een flinke oppervlakte geschikt habitat.
Op Europese schaal is de purperstreepparelmoervlinder niet bedreigd en over het algemeen is het voorkomen stabiel. In België, Denemarken en Duitsland gaat de soort achteruit. In Wallonië staat hij op de Rode Lijst en in Duitsland in de categorie ´bijna bedreigd´.
De dichtstbijzijnde populaties is op dit moment bij Aken; in de Eifel en de Ardennen is de soort nog relatief talrijk.
De purperstreepparelmoervlinder komt in grote delen van Noord- en Midden-Europa voor.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Natte tot vochtige, matig voedselrijke ruigten en beekdalgraslanden, vaak met enige beschutting van bos of struweel.
Op de bodem ligt in het voorjaar strooisel, waartussen de rupsen leven. In die periode moet de vegetatie open zijn. Voorbeelden van geschikt leefgebied zijn natte ruigten langs hooilanden of ruige graslanden langs beken. De soort stelt nauwelijks eisen aan de oppervlakte van het leefgebied. Daardoor kan een populatie nog lange tijd op een kleine, geïsoleerde plaats standhouden.
Waardplant is moerasspirea. Soms pimpernel.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting