Uit de eerste resultaten uit het meetnet kunnen we nog geen harde conclusies trekken, want van nog niet alle routes zijn de gegevens al binnen. Toch geven de resultaten een eerste indruk. Als je naar één jaar of in dit geval zelfs twee maanden kijkt, spelen weersomstandigheden een belangrijke rol. Andere aspecten zoals landgebruik, invloed van stikstof of klimaatveranderingen kun je pas aantonen uit langere tijdreeksen.
Nemen we alle soorten samen, dan was het aantal totaal vlinders dicht bij normaal, maar ze vlogen eerder en korter en daarna was de junidip dieper dan we gewend zijn. Met het mooie weer in april liep het aantal vlinders meteen flink op. In de tweede helft van april zaten we dan ook boven het langjarig gemiddelde. Maar eenmaal in mei daalden de aantallen snel. De grafiek laat zien dat het warme weer van dit voorjaar tot gevolg heeft dat de junidip naar voren geschoven is, en dieper is dan normaal. Dat komt vooral omdat de vlinders bij warm weer niet alleen vroeger vliegen, maar ook korter.
Meer over de junidip
Bovenstaande grafiek geeft dus een beeld van alle vlinders bij elkaar. Maar als we verder kijken, zien we wel dat er grote verschillen optreden. Daarom maken in dit overzicht onderscheid tussen soorten die overal aan te treffen zijn (dus in de tuin, op het platteland en in natuur), en soorten die eigenlijk alleen in natuurgebieden voorkomen.
In het voorjaar zijn de witjes de talrijkste vlinders. Ook dit jaar was dat het geval. De twee kleine witjes (klein koolwitje en klein geaderd witje) hadden een ‘normaal’ jaar: er waren er ruwweg evenveel als andere voorjaren. Het groot koolwitje had wel een goed jaar: er waren er meer dan de afgelopen jaren, maar omdat de soort al jaren achteruitgaat kan het aantal vergeleken worden met wat in de jaren negentig ‘normaal’ was.
De kleine vos is weliswaar stabiel sinds 1990, maar hij kent enorme natuurlijke fluctuaties. We zitten nu in een dip: er waren dit voorjaar erg weinig kleine vossen. De dagpauwoog vloog minder dan vorig jaar, en ook de gehakkelde aurelia had een wat minder voorjaar. De citroenvlinder zit weer in de lift, al zijn er nog steeds minder dan begin jaren negentig. Bont zandoogjes vlogen dit voorjaar goed. Het boomblauwtje werd daarentegen duidelijk minder geteld dan voorgaande jaren.
In wegbermen profiteerden het bruin blauwtje, het icarusblauwtje en het hooibeestje van het mooie weer en vlogen meer dan de afgelopen jaren. Er waren wat minder oranjetipjes dan vorig jaar, maar de soort kon op veel plekken gezien worden.
De aanhoudend oostelijke wind betekent dat er weinig atalanta’s en distelvlinders naar ons land kunnen komen. Die moeten uit het zuiden komen (het zijn trekvlinders), en hebben nu de wind dus niet mee. Op zich geen groot probleem (het gaat niet slecht met deze soorten), maar in de tuin zijn ze bijna niet te zien. Mocht de wind naar het zuiden draaien, dan kunnen ze later deze zomer alsnog komen.
Veel vlinders die zeldzaam zijn, komen vooral in Zuid-Limburg voor: daar liggen een aantal natuurgebieden waar ze kunnen leven. Deze Zuid-Limburgse 'natuurvlinders' hadden een goed jaar: bruin dikkopje, klaverblauwtje, veldparelmoervlinder en kaasjeskruiddikkopje lijken goed gevlogen te hebben. Ook de zilveren maan vloog in redelijke aantallen.
Het bont dikkopje had een van de slechtste jaren sinds 1990, en ook de aantallen van de aardbeivlinder waren beneden normaal. Ook waren er opvallend weinig bruine vuurvlinders. De kleine parelmoervlinder had (weer) een slecht voorjaar en werd maar weinig geteld.
Conclusies over 'meer of minder' zijn dus nu nog niet te trekken en verschillen per vlindersoort. We moeten eerst de zomergeneratie afwachten, voordat we verdere conclusies kunnen trekken.