Nieuwsbericht

Meidoornuil op sleedoorn

vrijdag 6 februari 2009

Het is soms vreemd gesteld met de Nederlandse namen van planten en dieren. Zo zit de meidoornuil veel meer op sleedoorn en berk dan op meidoorn. De eitjes worden momenteel gevonden als tellers op zoek zijn naar de sleedoornpage.

De sleedoornpage is als vlinder moeilijk te zien en de beste manier om de soort aan te tonen is om in de winter op zoek te gaan naar de eitjes, die te vinden zijn in sleedoorn. Regelmatig komen deze tellers de eitjes van de meidoornuil (Allophyes oxyacanthae) tegen. Deze eitjes hebben gelukkig een karakteristieke vorm. Ze zijn half kegelvormig wit en hebben duidelijke ribben van boven naar beneden lopen (foto rechts). De eitjes van de sleedoornpage zijn bolrond met kleine putjes erin. Verwarring is dus niet erg waarschijnlijk.

De eitjes van de meidoornuil overwinteren en komen in de laatste week van maart en de eerste week van april uit. De jonge rupsjes eten van het jonge blad en zijn ook overdag actief. Oudere rupsen rusten overdag stijf tegen takken aangedrukt en zijn dan opvallend goed gecamoufleerd. De oudere rupsen foerageren ’s nachts. De rupsen zijn volgroeid in vier tot zes weken. De volgroeide rupsen maakten in de strooisellaag een stevige cocon. De verpopping vindt pas na zes tot acht weken plaats. Het verschijnsel dat rupsen nog een behoorlijke tijd als rups (het zogenaamde pre-pupale stadium) in de cocon aanwezig zijn, zie je bij meer soorten terug. Het is opmerkelijk dat dit voornamelijk soorten zijn die in het voorjaar rups zijn en een vliegtijd hebben in het najaar. Vermoedelijk is dit een strategie om in geval van ongunstige omstandigheden nog enigszins mobiel te zijn. Een pop kan zich immers niet verplaatsen en een rups wel. Een simpel experiment tijdens het kweken van de soort ondersteunt deze theorie. Er werd de rupsen zaagsel aangeboden om zich in te verpoppen. Wanneer het zaagsel goed nat gemaakt werd en omgewoeld, kwamen er steevast weer enkele rupsen tevoorschijn. Zij verlieten hierbij hun cocon en maakten een nieuwe cocon op een andere plek.

De meidoornuil is in Nederland een niet zo gewone soort die in het hele land waargenomen kan worden. Vooral in de kuststreek en de zandgronden van het binnenland wordt de soort gevonden. De vlinders vliegen van september tot in november met een duidelijke piek in de eerste twee weken van oktober. De vlinders komen matig op licht af maar zijn goed te lokken met smeer. Ook kunnen de vlinders gevonden worden op overrijpe vruchten (bijvoorbeeld rozenbottels) en bloeiende klimop. Maar wil je weten of hij er zit, dan kun je ook nu op zoek gaan naar de eitjes. Naast sleedoorn blijkt ook de berk een belangrijke waardplant voor de rups te zijn. Meidoorn is hier in Nederland, ondanks de naam van de vlinder, van ondergeschikt belang voor deze soort.

Tekst en foto’s: Jeroen Voogd, Dick Groenendijk en Kars Veling, De Vlinderstichting