maandag 25 februari 2019
Het behoud en herstel van de uitzonderlijke biodiversiteit in het Limburgse Heuvelland worden sterk belemmerd door de grote mate van versnippering van het landschap. Dit geldt vooral voor de vaak weinig mobiele soorten van grazige, schrale kalkhellingen. Tegelijk liggen er ook kansen om dit knelpunt aan te pakken door versterking van de connectiviteit tussen natuurgebieden.
Dit omvat zowel het letterlijk verbinden van natuurgebieden als het versterken van bronpopulaties van soorten. Nieuw onderzoek vanuit het Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit (OBN) heeft concrete mogelijkheden voor herstel in kaart gebracht.
Het Limburgse Heuvelland herbergt met kalkgraslanden, heischrale graslanden en pionierbegroeiingen op rotsbodem drie belangrijke Europees beschermde habitattypen met veel bedreigde soorten planten en dieren. Het is een grote uitdaging om de overgebleven snippers ervan met elkaar te verbinden tot een samenhangend netwerk waarin deze soorten behouden kunnen blijven. Tot nu toe ontbrak een zowel wetenschappelijk onderbouwde als op de praktijk afgestemde basis om dit netwerk tot stand te brengen.
Allereerst is een selectie gemaakt van kenmerkende soorten vaatplanten en insecten – dagvlinders, sprinkhanen en mieren –waarvoor het cruciaal is om de uitwisseling via verbindingszones te verbeteren. Vervolgens zijn aan de hand van eigenschappen van 17 kritische soorten de ecologische eisen voor deze verbindingen op een rij gezet. Daarna is bekeken welke maatregelen de barrières tussen de versnipperde populaties van de soorten kunnen opheffen. Deze inzichten zijn uitgewerkt in een voorbeeldgebied waarin de Kunderberg verbonden moet gaan worden met de Wrakelberg en de Gulperberg.
De studie benadrukt drie belangrijke principes die nogal eens worden verwaarloosd. Ten eerste dat er niet alleen aan verbindingen gewerkt moet worden, maar ook aan versterking van de bronpopulaties van waaruit de soorten zich moeten verspreiden. Ten tweede dat je moet leren het landschap te lezen om de kansrijke verbindingen te zien: in dit geval de hellingen met kalk aan de oppervlakte. En ten derde dat de smalle linten, waar nog te vaak op wordt vertrouwd, voor verspreiding vaak niet effectief zijn: voor veel soorten zijn verbindingen van minstens vijf meter breed nodig.
Tijdens een werkbijeenkomst met betrokkenen in het veld werden de mogelijkheden verkend.
“Het was verrassend hoeveel concrete mogelijkheden er in korte tijd konden worden opgetekend” vertelt projectleider Michiel Wallis de Vries. “Dat varieerde van uitbreiding van bestaand leefgebied en ontwikkeling van nieuwe hellingschraallanden tot aangepast bermbeheer en beheerovereenkomsten op boerenland. De bereidheid om dat netwerk van hellingschraallanden tot stand te brengen bleek erg groot.”
De gevolgde benadering kan ook in andere landschappen worden toegepast.
Het onderzoeksrapport is hier te downloaden; een samenvattend artikel verschijnt in het aprilnummer van het Natuurhistorisch Maandblad.
Het onderzoek werd uitgevoerd door:
De Vlinderstichting, Wageningen Environmental Research en Stichting Bargerveen vanuit het programma van het Kennisnetwerk OBN (Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit), in opdracht van de Vereniging van Bos- en Natuureigenaren (VBNE) en gefinancierd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
BruinDikkopje kalkgraslanden Limburg Natuurbeheer OBN schralegraslanden