woensdag 20 september 2023
De levensvatbaarheid van het gentiaanblauwtje staat onder druk. Een stikstof- en droogtegevoelige habitat, een zeldzame waardplant en waardmieren waarover nog veel onbekend is, zorgen voor veel vragen over de beste route naar herstel. Tijdens een OBN-veldwerkplaats presenteerden Science4Nature en De Vlinderstichting nieuwe inzichten over de levensvatbaarheid van het gentiaanblauwtje.
Het gentiaanblauwtje, een bedreigde vlinder van natte heide en schraallanden, heeft een complexe levenscyclus. De jonge rupsen ontwikkelen zich op de klokjesgentiaan, een zeldzame plant, maar voor het grootste deel van hun leven zijn ze afhankelijk van het veilige nest van de juiste waardmier. De rupsen hebben allerlei trucjes waarmee ze steekmieren misleiden. Die beschouwen ze daardoor als hun eigen larven en nemen ze mee hun nest in, waar ze als een koekoek goed verzorgd overwinteren.
Voor een goede levensvatbaarheid van een soort met zo’n complexe levenscyclus is het essentieel dat al de sleutelfactoren in het leefgebied op orde zijn. Dit vergroot de kwetsbaarheid in tijden van stress en verandering. Ondanks een beschermingsplan is het nog niet gelukt om de achteruitgang van het ooit in Nederland wijdverbreide gentiaanblauwtje te stoppen. Belangrijke bedreigingen zijn versnippering en verdroging, maar ook vergrassing en bodemverzuring door stikstofdepositie. Het uitblijven van herstel komt enerzijds doordat alle maatregelen die zijn uitgevoerd deze drukfactoren niet volledig op kunnen heffen. Anderzijds waren nog belangrijke factoren onderbelicht gebleven die wel een belangrijke sleutel vormen voor de overleving en het herstel van de levensvatbaarheid.
In een meerjarig landelijk onderzoek hebben Science4Nature en De Vlinderstichting hun expertise gebundeld om deze kennisvragen te onderzoeken, met steun van het IBED van de Universiteit van Amsterdam, studenten en de medewerking van vele vrijwilligers en terreinbeheerders. Daarbij is aandacht besteed aan drie belangrijke aspecten: de actuele toestand van de populaties in relatie tot de habitatcondities, de rol en aanwezigheid van de verschillende soorten potentiële waardmieren, en de genetische variatie van de overgebleven populaties om inzicht te krijgen in de noodzaak voor en risico’s van genetische versterking door bijplaatsen van individuen uit andere populaties.
Tijdens de afsluitende OBN-veldwerkplaats in Het Nationale Park de Hoge Veluwe, waar het gentiaanblauwtje een van zijn laatste bolwerken heeft, zijn deze verschillende aspecten toegelicht in het bredere kader van herstelbeheer op landschapsschaal. Een excursie onder leiding van Leontien Krul, ecoloog van het park, bood de gelegenheid om de herstelmaatregelen in het veld te bekijken en te bediscussiëren.
Het onderzoek naar de habitatkwaliteit en de samenstelling van de mierenfauna liet zien dat de factoren die de overleving van de populaties bepalen de laatste jaren zijn veranderd. De overleving tot 2017, vóór de recente serie extreem droge zomers, werd vooral verklaard door de oppervlakte waardplanten en de kwaliteit ervan (planten met meer knoppen bieden meer voedsel voor de rupsen). Het huidige onderzoek laat zien dat de aanwezigheid van de bossteekmier het voortbestaan van de populaties sterk lijkt te bepalen. In de overgebleven populaties is de bossteekmier vaker als waardmier aanwezig en komen concurrerende weg- en humusmieren juist weinig voor.
De belangrijke rol van de bossteekmier werd bevestigd door onderzoek in het chemische ecologielab: de geurprofielen van de rupsen komen het meest met deze soort overeen, terwijl er geen enkele overeenkomst is met de lange tijd als alternatieve waardmier beschouwde moerassteekmier. Alle steekmieren adopteren de rupsen als ze die tegenkomen, maar alleen in de nesten van de bossteekmier kan de rups goed geïntegreerd raken en een speciale (koninginnen)status verwerven.
In nesten van chemisch niet overeenkomende steekmieren vindt deze integratie niet plaats, en worden de rupsen in tijden van stress, zoals voedselschaarste, opgegeten. Het is daardoor waarschijnlijk dat de op meerdere locaties waargenomen toename van de niet geschikte moerassteekmier en gelijktijdige afname van de geschikte bossteekmier tot een lagere overleving van de rupsen in een populatie heeft geleid. De uitsterfkans neemt hierdoor toe.
Dit is een belangrijk nieuw inzicht, dat mede verklaart waarom het gentiaanblauwtje ondanks alle habitatverbeterende maatregelen nog steeds afneemt. De oorzaken voor de afname van de bossteekmier moeten urgent worden gevonden om de levensvatbaarheid te kunnen herstellen. Daar wordt aan gewerkt!
De chemische profielen van rupsen en mieren blijken te verschillen tussen populaties, locaties en provincies. Dat betekent dat we voorzichtig moeten zijn met het uitwisselen van vlinders of rupsen tussen populaties om verlies van genetische diversiteit en inteelt tegen te gaan. In hoeverre de gevonden verschillen invloed hebben op de overleving van rupsen in mierennesten die van de oorspronkelijke populatie afwijken is onbekend, maar de interacties tussen de soorten zijn duidelijk zeer specifiek.
Het populatiegenetische onderzoek wees uit dat de genetische variatie in de meeste overgebleven populaties nog steeds redelijk hoog is. Populaties die al klein waren of door een flessenhals zijn gegaan vertonen echter veel minder variatie en kunnen zich mogelijk minder goed aanpassen wanneer de habitatkwaliteit afneemt. Inteelt vindt plaats in kleine populaties, maar óók in populaties die deel uitmaken van een metapopulatie. Mogelijk heeft dat al gevolgen voor de levensvatbaarheid, maar dat kon in dit project niet worden onderzocht.
De genetische samenstelling verschilt sterk tussen de verschillende gebieden, wat betekent dat er vrijwel geen uitwisseling tussen plaatsvindt. Alleen tussen verschillende deelpopulaties binnen grotere gebieden, zoals De Hoge Veluwe, Cartierheide en het Dwingelderveld, vindt uitwisseling vaker plaats. Uit de gegevens bleek dat er zelfs over een afstand van drie kilometer kolonisatie was opgetreden, maar wel over een hersteld beekdallandschap.
Op lokale schaal blijkt vooral dat te intensief beheer, dat nodig is om de effecten van stikstofdepositie tegen te gaan, extra risico’s meebrengt voor deze gevoelige interactie tussen vlinders, planten en mieren. Zeer kleinschalig herstelbeheer en het op orde brengen van de waterhuishouding zijn van groot belang. Op landschapsschaal blijkt dat grote gebieden met populatienetwerken en betere verbindingen tussen natuurgebieden hoop kunnen geven voor de toekomst van het gentiaanblauwtje.
Het uitgevoerde onderzoek vond plaats met subsidies van de provincies Drenthe, Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant, de Uyttenboogaart-Eliasen Stichting en het Prins Bernhard Cultuurfonds.
2023 AstridGroot DannyHancock DeVlinderstichting Gentiaanblauwtje GerardOostermeijer herstel IBED IrmaWynhoff LilianSeip MichielWallisDeVries Natuurbericht PhengarisAlcon Science4nature SheilaLuijten Waardmier