Larven overwinteren een tot drie keer, afhankelijk van watertemperatuur en voedselaanbod. Ze gaan volgroeid de laatste winter in, waardoor ze in het vroege voorjaar geconcentreerd kunnen uitsluipen. De vuurjuffer is de vroegst uitsluipende soort in Nederland. Het uitsluipen gebeurt van half april tot begin juli, met een piek in mei en begin juni.
Larvenhuidjes op stengels van oever- of emerse vegetatie. Meestal enkele centimeters tot soms decimeters hoog boven het wateroppervalk.
Tussen water- en oeverplanten. Oudere larven op de bodem.
De Vuurjuffer bewoont in Nederland een scala aan wateren die een enigzins beschutte ligging en een rijke watervegetatie gemeen hebben. Zo komt de soort voor in laagveenmoerassen, vijvers, leemplassen, traagstromende beken, vennen en hoogveenrestanten. Een gevarieerde onderwater- en drijfbladvegetatie is essentieel voor de soort. Er bestaat een lichte voorkeur voor wateren die beschaduwd worden door bomen of struiken (Beukeboom 1985, Buchwald 1983, Claessens 1989, Huijs & Peters 1983, Plachter 1985). Mogelijk speelt bij het ontbreken aan de kust de afwezigheid van beschutting een rol. In Engeland is de soort wel bij licht brak water vastgesteld (Merritt et al. 1996).
Overgenomen (met toestemming) uit:
Large Red Damsel, Large Red Damselfly
Frühe Adonislibelle
Petite Nymphe au corps de feu
Aan de hand van de hoeveelheid zwart op het achterlijf worden vrouwtjes ingedeeld in drie vormen. Van meest rood naar meest zwart zijn dit: fulvipes, typica en melanotum.
(Gr.) pyrrhos=vuur, soma=lichaam
(L.) nymphula=verkleinwoord van (Gr.) nymphe (nimf, meisje, bruid)
(Sulzer, 1776)
Lengte: 33-36 mm. Vrij grote juffer. Achterlijf rood, met zwarte tekening. Ogen donkerrood met twee zwarte lijnen. Poten zwart. Borststuk overwegend zwart, maar aan onderkant geel. Schouderstrepen eerst geel, later rood. Geen achteroogsvlekken. Pterostigma’s donkergrijs tot zwart. De zwarte delen van achterlijf en borststuk kunnen een koperkleurige glans hebben.
Gelijkende soorten:
Koraaljuffer, de enige andere rode juffer.
Meer over gelijkende soorten:
Koraaljuffers zijn kleiner en nog roder dan vuurjuffers: de poten zijn oranje in plaats van zwart en de mannetjes hebben een geheel rood achterlijf, zonder zwarte tekening. Koraaljuffers vliegen later in het jaar dan vuurjuffers, maar de vliegtijden overlappen.
Lengte: 17 - 21 mm; waarvan de achterlijf aanhangsels, procten, 4-6 mm.
De larven zijn vrij klein, het occiput is gehoekt en met een duidelijke bocht naar de ogen toe. Onder vergroting is te zien dat het prementum meestal meer dan twee grote borstelharen heeft. De achterrand van segment 8 en 9 zonder borstelharen. Procten zijn variabel in tekening.
Lijkt het meest op de de Koraaljuffer, maar deze soort heeft borstelharen op de achterrand van segmenten 8 en 9. Verder verschil in afstand tussen de borstelharen op het prementum. Andere soorten van de familie van de waterjuffers hebben een afgeronde occiput en zijn dus duidelijk te onderscheiden. De blauwe breedscheenjuffer heeft ook een hoekig occiput maar heeft daarnaast een draadvormig aanhangsel aan de procten wat de vuurjuffer niet heeft.
Van eind maart tot begin september, hoogste aantallen in mei en juni. Vuurjuffers zijn vaak op beschutte plaatsen in oevervegetatie en struiken te vinden. Ze rusten vaak met halfgespreide vleugels. Eitjes worden in tandem afgezet in allerlei water- en oeverplanten. Het paar verdwijnt hierbij vaak helemaal onder water. Eiafzet gebeurt soms groepsgewijs.
Een vrij goede vlieger, maar zwervers worden niet vaak waargenomen.
Kan overal in Nederland worden aangetroffen. In enkele regio’s is de soort duidelijk schaarser dan in de rest van het land: Noord-Holland (uitgezonderd de duinen), Zuid-Holland, Zeeland, de Betuwe, Groningen, Noordwest-Friesland en de Wadden. Zwaartepunt van de verspreiding op de hoge zandgronden, in laagveengebieden en in de duinen van Noord-Holland.
Komt voor in alle Europese landen. In Scandinavië alleen in de zuidelijke helft, langs de Noorse kust ook noordelijker.
Oostelijk tot aan de Oeral en West-Turkije. In Afrika alleen in Marokko.
Zeer algemeen, nu ook in de duinen van Noord-Holland.
Matige afname in de periode 1999-2006.
Allerlei stilstaande en zwak stromende watertypen met rijke oevervegetatie en drijfbladplanten. Talrijk in laagveen, vennen en tuinvijvers. Vaak ligt het water beschut en deels in de schaduw.