Over de levenscyclus van de rivierrombout is nog maar weinig bekend. De vermoedens zijn dat het ei overwintert en in juni-juli uitkomt. De ontwikkeling van de larve kan 3 tot 4 jaar duren.
Uitsluiptijd eind mei tot half augustus.
De larvenhuidjes zijn in de regel te vinden horizontaal op zandstrandjes tot soms tientallen meters van de waterlijn; ook zijn ze wel te vinden verticaal tegen stenen of plantenmateriaal. Los gespoelde huidjes kun je vinden in de aanspoelzone.
De eieren zijn klein en ovaal, met een puistvormig uitsteeksel aan één punt (lengte 0,50-0,59 mm, breedte 0,37-0,39 mm). De eieren worden op het wateroppervlak afgezet.
In Nederland wordt de Rivierrombout vooral langs grote rivieren aangetroffen. Van de oude Nederlandse vondsten is geen exacte vindplaats bekend en biotoopbeschrijvingen ontbreken. Sinds 1996 werden larvenhuidjes voornamelijk gevonden op zandstrandjes tussen kribben langs de Waal. Imago’s werden gevonden in de ruigtevegetaties in de directe nabijheid van de rivier.
Uit recentere gegevens kunnen we nu zeggen dat het larvenhabitat bestaat uit zandige substraten in ondiepe, onbegroeide, stromingsluwe riviertrajecten. In de genormaliseerde rivieren worden dergelijke larvenhabitat voornamelijk tussen kribben aangetroffen. Waar zich achter de stromingsluwe delen van de kribben zand ophoopt ontstaan strandjes waar de meeste larvenhuidjes worden gevonden. De Maas vormt hierop een uitzondering. De oevers zijn relatief steil en kribben ontbreken grotendeels. Ondiepe, stromingsluwe zandige substraten zijn slechts beperkt voorhanden. Bovendien bestaat het bodemsubstraat in het bovenstroomse deel voor een groot deel uit grind. Hierdoor lijkt de Maas minder geschikt voor de soort. Anderzijds is het onder deze omstandigheden moeilijker om larvenhuidjes te vinden. Het is daarom mogelijk dat de soort op veel meer plaatsen langs de Maas voorkomt dan dat de huidige verspreidingskaart laat zien. De biotoop langs de Roer wijkt af van de overige Nederlandse leefgebieden. De Roer is een klein riviertje met een nog grotendeels oorspronkelijke morfologie die vrij door het landschap meandert. Dit resulteert in een grote variatie in stroomsnelheden diepte en waterbodemsubstraten. Langs de Roer wordt de soort voornamelijk langs de (Nederlandse) beneden- en middenloop aangetroffen. Het grootste deel van de oevers is steil, maar plaatselijk zijn ook ondiepe zandbanken aanwezig.
De meeste larvenhuidjes worden langs de traagstromende trajecten gevonden (VAN SCHAIK & GERAEDS, 2005).
Elders in Europa bestaat de biotoop uit ondiepe, vlechtende riviertrajecten met een zwakke stroming, zoals bijvoorbeeld in de Duitse rivier de Spree (Donath 1985). Bij meer door de mens beïnvloede rivieren bestaat de biotoop uit ondiep water met een glooiende, zandige oever tussen kribben. De kribben zorgen voor een plaatselijk lagere stroomsnelheid. De biotoop overlapt gedeeltelijk met die van Gomphus vulgatissimus, die meer de bovenlopen van rivieren en beken bewoont.
Overgenomen (met toestemming) uit:
River Clubtail, Yellow-legged Clubtail
Asiatische Keiljungfer
Gomphus à pattes jaunes
Tot recent in het genus Gomphus geplaatst maar blijkt meer verwant te zijn met de Noord-Amerikaanse soorten in het geslacht Stylurus Needham 1897.
(L.) flavus=geel, pes=poot, voet
(Charpentier, 1825)
Lengte: 50-55 mm. Slanke rombout. Oogt zeer geel, ook op de poten. Achterlijf in bovenaanzicht met een vrijwel geheel doorlopende gele lengtestreep op een zwarte achtergrond. Voor een goede determinatie is de borststuktekening belangrijk. Deze bestaat uit vrij brede zwarte strepen. Rugstreep en schouderstreep raken elkaar meestal, waardoor op de schouders een afgegrensde gele ovale vlek aanwezig is. De gele baan tussen de zwarte schouderstreep en zwarte schoudernaadstreep is breder dan deze twee strepen en loopt zonder onderbreking door naar de aanhechting van de voorpoot (zijaanzicht). Geen doorlopende eerste zijnaadstreep.
Gelijkende soorten:
Meer over gelijkende soorten:
De plasrombout heeft duidelijk smallere borststukstrepen, inclusief een geheel doorlopende eerste zijnaadstreep. De mannetjes hebben slechts een zwakke knotsvormige verbreding aan het achterlijf. De beekrombout oogt plomper en is donkerder. De poten zijn vrijwel geheel zwart, net als de bovenzijde van achterlijfsegmenten 8, 9 en 10. De gele baan tussen de zwarte schouderstreep en schoudernaadstreep is veel smaller dan deze strepen. Beide gelijkende soorten hebben geen afgegrensde ovale gele schoudervlek.
Lengte: 31-35 mm.
Vrij lange rombout zonder doornen of knobbels op de rug. Segment 9 is opvallend lang en smal. De tibia (scheenbeen) van het middelste pootpaar zonder spoor(uitsteekstel). Prementum relatief lang gerekt. De labiale palp heeft een puntig uiteinde.
De larvehuidjes zijn weinig variabel in kleur.
Kan worden verward met de andere Gomphus soorten, met name de plasrombout die ook een langere 9e segment heeft. Het onderscheid is dat alle andere Gomphus soorten een spoor hebben op het Tibia van de middelste pootpaar.
Verwarring is ook mogelijk met de gaffellibel, kleine- en grote tanglibel. Deze soorten hebben wel opvallende rugknobbels, en de labiale palp is bij deze soorten afgerond.
Begin juni tot eind september. De meeste waarnemingen hebben betrekking op vers uitgeslopen individuen in juni en juli. Uitsluipen wordt vooral op en langs zandstrandjes waargenomen. Na het uitsluipen vliegen de imago’s weg van het water. Sommige dieren zijn daarna jagend in de uiterwaarden te vinden, maar de meeste exemplaren verdwijnen spoorloos. Voortplanting vindt plaats langs de rivier, maar wordt eveneens niet vaak waargenomen. Eitjes worden door het vrouwtje in open water afgezet.
De snelle opmars van de rivierrombout in Nederland maakt duidelijk dat de soort zich snel door en langs rivieren kan verspreiden. Verspreiding gebeurt waarschijnlijk zowel door imago’s als door wegdrijvende larven. Imago’s kunnen waarschijnlijk vrij grote afstanden afleggen.
Alle grote rivieren en de Roer zijn inmiddels door de rivierrombout bezet, maar de dichtheden verschillen van plaats tot plaats sterk. In de Maas en de Roer is de rivierrombout zeldzaam.
Ook in andere delen van Europa heeft de soort zich hersteld. Inmiddels komt de rivierrombout weer voor in de meeste grote laaglandrivieren in West-, Midden, Oost- en Zuidoost-Europa. Niet op het Iberisch Schiereiland, de Britse Eilanden en Scandinavië.
Oostelijk tot in Siberië, niet in Afrika.
Zeldzaam. De soort bleek zich uit te breiden naar alle grote rivieren van Nederland en de Roer. Momenteel is de rivierrombout plaatselijk vrij algemeen. Verbetering van de kwaliteit van het rivierwater heeft waarschijnlijk in belangrijke mate bijgedragen aan de hervestiging in Nederland.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuws