Begin juli-half september in één generatie. De vlinders komen op licht en bezoeken bloemen van onder andere struikhei.
Rups: april-juli. De rups leeft eerst onder in een stengel van de waardplant, later tussen de wortels. De verpopping vindt plaats in de strooisellaag. De soort overwintert als ei.
Large Ear
Moor-Stengeleule
la Noctuelle chatoyante
Hydraecia lucens, Hydroecia lucens, Apamea lucens
Hoogvenen en moerassen hebben de voorkeur van deze vlekuil.
Amphipoea: amphi is rond, omgeven door en poa, poia is gras, naar het habitat van deze soorten.
lucens: lucens is glimmend, naar de heldere niervlek. Ook is het mogelijk dat de glimmende rustende vlinder in het licht van een lamp wordt bedoeld; zo zien de vlinderaars deze soort het vaakst.
(Freyer, 1845)
Voorvleugellengte: 14-17 mm. De grondkleur van deze uil en de andere Amphipoea-soorten varieert van lichtbruin of olijfbruin tot donker roodachtig bruin. Kenmerkend is het grote aantal fijne zwarte dwarslijnen, die variëren in intensiteit. Er zijn minstens twee geschulpte binnenste dwarslijnen, twee gebogen buitenste dwarslijnen, een vrij brede middelste dwarslijn en een golflijn aanwezig; soms is ook een (dubbele) eerste dwarslijn zichtbaar in het wortelveld. De ringvlek en de niervlek zijn geel, oranje of wit en vallen duidelijk op. Exemplaren met vrij duidelijke dwarsbanden op de onderzijde van de voor- en de achtervleugel behoren vaak tot de hoogveenvlekuil. Bovendien vliegt deze soort vaak in hoogveengebieden.
De drie Amphipoea-soorten die in Nederland voorkomen lijken sterk op elkaar en zijn in de meeste gevallen op grond van uiterlijke kenmerken niet of nauwelijks met zekerheid van elkaar te onderscheiden. Ze hebben een vrijwel identieke vleugelvorm en -tekening en dezelfde mate van variatie. Genitaliënonderzoek is dus noodzakelijk om met zekerheid de juiste soort vast te stellen. De verschillen in de mannelijke genitaliën zijn als volgt:
A. lucens: het grijporgaan heeft twee armen, waarvan de één langer is dan de ander; de twee rijen stekels op de cucullus overlappen elkaar niet.
A. fucosa: het grijporgaan heeft twee armen, waarvan de één langer is dan de ander; de binnenste rij stekels op de cucullus overlapt de buitenste rij voor meer dan de helft.
A. oculea: het grijporgaan heeft twee armen van ongeveer gelijke lengte.
De geelbruine vlekuil (A. fucosa) is vaak lichter van kleur, meer leerkleurig bruin dan roodachtig bruin. De roodbruine vlekuil (A. oculea) is meestal iets kleiner en heeft een relatief bredere voorvleugel met een duidelijkere lijnentekening. Zie ook de halmrupsvlinder (Mesapamea secalis), het weidehalmuiltje (M. secalella) en de gele lis-boorder (Helotropha leucostigma).
Geelbruine vlekuil (Amphipoea fucosa), roodbruine vlekuil (Amphipoea oculea) en wollegras-uil (Celaena haworthii).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeldzaam. Een soort die vooral voorkomt in de hoogveengebieden in de oostelijke helft van het land. RL: ernstig bedreigd.
Zeer zeldzaam en zeer lokaal; beperkt tot de veengebieden van de Hoge Ardennen in Luik en Luxemburg
In Europa vooral in de landen van het centrum en van het noorden. Naar het noorden tot de Orkney-eilanden, Zuid-Noorwegen, Noord-Zweden, Midden-Finland en Karelië. Naar het zuiden tot Zuid-Ierland, Wales, Nederland, Oost-Frankrijk (Doubs), Noord-Zwitserland, Zuid-Beieren, Oostenrijk, Hongarije en Oekraïne. Buiten Europa alleen in Oost-Azië (Amoergebied) (volgens Heydemann 1931 twijfelachtig), de Koerilen, Korea (volgens Inoue & Sugi 1958 twijfelachtig) en Japan.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Pijpenstrootje en veenpluis.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting