Eind juni-eind juli in één generatie. De vlinders leven vooral hoog in de bomen, maar komen geregeld naar beneden om te drinken van rottend materiaal, mest, overrijpe vruchten of vocht van de grond. Vooral de mannetjes kunnen met behulp van oude stinkende kaas worden gelokt.
De uiterste data waarop een vlinder is gezien, zijn 28 juni en 31 juli. Daarnaast zijn er ook nog drie waarnemingen uit augustus, zonder precieze datum.
Rups: eind juli-eind juni. De soort overwintert als halfvolgroeide rups in een overwinteringsnest vlak bij de stam, een knop of een vastgesponnen blad van de waardplant. De verpopping vindt plaats aan een blad.
ei, rups, pop
De eitjes worden op de bladeren afgezet.
De rupsen komen omstreeks september uit en overwinteren op uiteenlopende plaatsen in een hibernaculum nabij de stam, een knop of op een blad dat zij stevig vast hebben gesponnen. Voor de overwintering verkleuren de rupsen van groen naar (licht)bruin. De pop hangt aan een blad.
vlinders
De vlinders leven voornamelijk hoog in de bomen, maar zijn eenvoudiger te vinden dan die van de grote weerschijnvlinder. Zij komen eerder naar beneden om te drinken van rottend materiaal, mest, overrijpe vruchten of vocht van de grond. Vooral de mannetjes kunnen met behulp van een oude, stinkende kaas naar beneden worden gelokt. In Nederland (en de Ardennen) wordt relatief vaak de oranje vorm van de kleine weerschijnvlinder gezien. Het aantal vlinders op de vliegplaatsen varieert tussen de 0,25 en de 4 individuen per hectare.
Lesser Purple Emperor
Kleiner Schillerfalter
Le Petit Mars changeant
glanskapel, weerschijnvlinder
Apatura: apatura vormt een probleem voor de naamverklaarders; wellicht is het een van de vele cryptische namen die Fabricius aan vlinders gaf.
(Denis & Schiffermüller, 1775)
Voorvleugellengte: 28-35 mm. De bovenkant van de vleugels heeft bij het mannetje een blauwpaarse glans; het vrouwtje is bruin en mist deze glans. Op de bovenkant van de voorvleugel bevindt zich vlak bij de achterrand een opvallende zwarte oogvlek met een oranje rand.
Tot 50 mm; lichaam versmald naar de staart, die in twee kleine tegen elkaar aan liggende en zo een punt vormende doorns uitloopt; groen met twee rood en gele lengtestrepen, die vanaf de kop tot aan het midden van de rug loopt; de achterhelft met een aantal schuine rood en gele strepen op de flanken; kop groen met twee lange, bruin gestreepte doorns, die aan de uiteinde gevorkt zijn.
De grote weerschijnvlinder heeft geen opvallende oogvlek met een oranje rand, maar slechts een onopvallende donkere vlek op dezelfde plaats.
De kleine weerschijnvlinder is een onregelmatige standvlinder, waarvoor geen speciale beschermingsmaatregelen nodig zijn. Wel zal ook deze soort kunnen profiteren van een beheer waarbij meer open plaatsen in bossen ontstaan.
Een onregelmatige standvlinder die in de twintigste eeuw slechts enkele malen is waargenomen in Zuid-Limburg en Gelderland. In 1994 werden twee zwervers waargenomen: één in Simpelveld en één in de Millingerwaard. In 2011 is de kleine weerschijnvlinder gezien bij de ENCI-groeve in Maastricht, en in 2021 in juni is er eentje gezien bij Slenaken.
De kleine weerschijnvlinder is een weinig mobiele vlinder.
In Nederland is de eerst bekende waarneming uit 1926 nabij Gronsveld (Limburg). Er zijn twee oudere meldingen van voor 1853 van Winterswijk en Velp (Gelderland), maar in die publicatie worden geen waarnemingen van de grote weerschijnvlinder genoemd, waardoor verwisseling waarschijnlijk is. Tot 1940 werden in de omgeving van Gronsveld regelmatig kleine weerschijnvlinders gezien, zodat het vermoeden bestaat dat er een tijdelijke populatie heeft gezeten. Daarnaast zijn er in dit gebied in 1955 en 1956 wederom twee vlinders gezien.
Ook komen in de jaren vijftig de eerste meldingen uit de Vijlnerbossen (Limburg). In de jaren vijftig zijn daar enkele vlinders gezien en in de periode 1984-1987 in totaal 14 vlinders, zodat het vrijwel zeker is dat er een tijdelijke populatie heeft gevlogen. In 1987 is slechts één vlinder gezien en in 1988 was de soort er verdwenen.
In 1994 zijn nog twee zwervende vrouwtjes gezien: bij Simpelveld (Limburg) en in de Millingerwaard (Gelderland). De dichtstbijzijnde populaties bevinden zich op dit moment in de Belgische Ardennen.
Op Europese schaal is de kleine weerschijnvlinder niet bedreigd en over het algemeen is het voorkomen stabiel. Uit België en Duitsland wordt een achteruitgang van 25-50% gemeld en staat hij op de Waalse en Duitse Rode Lijst.
De kleine weerschijnvlinder komt voor in Midden-Europa en verspreid in Zuid-Europa.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
De kleine weerschijnvlinder vliegt in bosrijke rivierdalen bij rivieroevers en op open plekken en paden in lichte en open, vochtige loofbossen met ratelpopulieren op vrij voedselrijke grond.
Waardplanten diverse soorten wilg, waaronder schietwilg en boswilg; soms ook ratelpopulier of zwarte populier.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting