Half mei-begin augustus in één generatie; soms een partiële tweede generatie tot eind oktober.
Rups: juni-april. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag dicht bij de grond. De soort overwintert als volgroeide rups in een cocon in de grond en verpopt zich daarin in het voorjaar.
Mottled Rustic
Morpheus-Staubeule
la Noctuelle des haies
Elaphria morpheus
Stofuilen hebben een vale zandkleur. De vleugelschubben laten makkelijk los en na het vastpakken van de vlinder blijft een stofvlekje op de vingers achter.
De Latijnse soortnaam is overgenomen in de Nederlandse (en Duitse) soortnaam. Zie verder bij 'toelichting wetenschappelijke naam'.
Caradrina: volgens Ochsenheimer zelf is Caradrina de naam van een rivier in Albanië.
morpheus: Morpheus is de god van de dromen; er is geen enthomologische betekenis noodzakelijk maar Hufnagel, die de soort als vies, vuil beschrijft, kan een overeenkomst hebben gezien tussen de groezelige, vuile voorvleugel en een van de nachtgoden.
(Hufnagel, 1766)
Voorvleugellengte: 13-16 mm. De voorvleugel van deze uil heeft een licht gebogen voorrand; de voorvleugel van het mannetje is iets langer en breder dan die van het vrouwtje. De kleur van de voorvleugel varieert van okerkleurig bruin tot bruinachtig grijs of grijs. Op de vleugel is een lichte grijze bestuiving aanwezig. In tegenstelling tot de Hoplodrina-soorten zijn de ringvlek en de donkere niervlek onduidelijk begrensd en hebben ze geen lichte omlijning. De donkere afzetting aan de binnenzijde van de lichte golflijn is zichtbaar als een aan beide zijden vrij scherp begrensd bandje. Door de niervlek loopt vaak een dunne verticale, oranjeachtige veeg. Verse exemplaren hebben vaak een zijdeachtige glans op de voorvleugel. De achtervleugel is wit en heeft een donkere franjelijn waarvan de kleur zich ook langs de aders voortzet.
Tot 29 mm; lichaam bruinachtig grijs met over de rug een brede, lichte lengteband, soms met okerkleurige zweem; aan weerszijden van deze band een rij zwartachtige, V-vormige vlekken, die op hun beurt aan weerszijden begeleid worden door een rij zwartachtige vlekjes, die naar de staart toe wigvormig worden; over de rugzijde van de segmenten één tot drie een opvallende, gebroken, witte middenstreep; langs de spiracula een diffuse, witachtige lengteband; kop glimmend donkerbruin.
De egale stofuil (Hoplodrina blanda) en de zuidelijke stofuil (Hoplodrina ambigua) hebben een duidelijke, licht omlijnde ringvlek en niervlek. Zie ook de gewone stofuil (Hoplodrina octogenaria) en de grijze stofuil (H. respersa).
Huisuil (Caradrina clavipalpis) en puta-uil (Agrotis puta). N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Bijna heel Europa, naar het noorden tot Midden-Schotland en Scandinavië tot boven de poolcirkel, naar het zuiden tot Centraal-Spanje, Zuid-Italië en Midden-Griekenland. Van Noord-Rusland en noordelijk Klein-Azië dwars door Azië tot Japan. In Noord-Amerika aan de Oost- en de West-kust ingevoerd en is daar rond de grote havensteden inheems geworden.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Graslanden, landbouwgrond, heiden, bossen, struwelen, duinen, parken en tuinen.
Diverse kruidachtige en houtige planten, waaronder brandnetel, zuring, ganzenvoet, kaardebol, bijvoet, walstro, bosrank en hop.
Bijvoet
Artemisia
Ganzenvoet
Chenopodium
Clematis
Clematis
Kaardebol
Dipsacus
Walstro
Galium
Hop
Humulus
Zuring
Rumex
Brandnetel
Urtica
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting