Begin mei-begin augustus in één generatie; er zijn ook enkele recente waarnemingen van eind augustus en begin september. De vlinders komen op licht.
Rups: juni-oktober. De soort overwintert als pop op de grond in een cocon waarin haren verwerkt zijn.
Klosterfrau
la Cénobite
Neem even de moeite om het uiterlijk van de vlinders van Lymantria monacha en Panthea coenobita naast elkaar te leggen en de soortnaam schijn-nonvlinder is helemaal duidelijk.
(Esper, 1785)
Voorvleugellengte: 19-24 mm. Deze uil heeft een karakteristieke zwart met witte tekening, bestaande uit diverse zwarte dwarsbanden en dwarslijnen op de witachtige voorvleugel. Langs de voorrand bevindt zich een zwarte vlek dicht bij de vleugelpunt en de franje is zwart en wit geblokt. Op het witte borststuk zijn opvallende grote zwarte stippen aanwezig.
Tot 60 mm; bekleed met witte en zwarte haarborstels, die op kleine geelachtig bruine wratten staan ingeplant; lichaam roodachtig bruin met rijen zwarte vlekken over rug en flanken; over het midden van de rug een rij witte vlekjes en een identieke rij onder de lijn van de spiracula; kop zwart.
De nonvlinder (Lymantria monacha) is minder zwart getekend en heeft een ander vlekkenpatroon op het borststuk.
Vrij zeldzaam. Komt vooral voor op de zandgronden in Noord- en Midden-Nederland en lokaal daarbuiten. RL: niet bedreigd.
Zeer zeldzaam in Vlaanderen. Een handvol recente meldingen uit Limburg, Antwerpen en Vlaams-Brabant. Algemener in Wallonië ten zuiden van Samber en Maas.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Van Japan, Korea, de Koerilen en Sachalin dwars door het naaldwoudgebied van Siberië tot Europa. Hier bereikte coenobita in de 19e eeuw een westgrens volgens de lijn Piermont - Freiburg/Breisgau - Lüneburg - Schonen - Petersburg (Speyer & Speyer, 1862). Daarna volgde een uitbreiding naar het westen tot Noord- en Oost-Frankrijk (Ardennen, Vogezen, Jura, Alpen; Dufay, 1967) en Noord-Spanje (Pyreneeën) en naar het noorden tot Scandinavië (Zuid-Noorwegen, Zuid-Zweden, Zuid-Finland). Naar het zuiden tot Noord-Italië en de Balkan (Bulgarije, Noord-Griekenland). Ook in Klein-Azië in het Pontisch gebergte.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral naaldbossen.
Diverse naaldbomen, waaronder fijnspar, douglasspar, den en Europese lork
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting