Begin september-half november en na de overwintering half januari-half mei in één generatie; tijdens milde winternachten zijn de vlinders soms ook actief. De vlinders komen zowel op licht als op smeer; ze bezoeken diverse soorten bessen en bloemen van klimop.
Rups: april-juni. De rups foerageert ´s nachts op de bladeren van de waardplant en verbergt zich overdag tussen samengesponnen bladeren; oudere rupsen zijn kannibalistisch. De rups maakt een ondergrondse cocon en verpopt zich daarin enkele weken tot maanden later. De soort overwintert als vlinder.
Satellit-Wintereule
le Satellite
Eupsilia satellitia, Scopelosoma satellitia, Cerastis satellitia
Wachtervlinder is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
Op de vleugel staan drie witte (of oranje) vlekjes, één grote en twee kleinere. Dat wordt gezien als een planeet met twee manen (in de sterrenkunde ook wel twee wachters die de planeet bewaken). Meer over Nederlandse namen
Eupsilia: eu is goed, zeer en psilos is nuchter, naakt. Waarschijnlijk slaat dit op de meestal witte niervlek die sterk contrasteert met de bruinachtige voorvleugel; het maakt een kale, naakte indruk. Dit genus omvat slechts één soort.
transversa: transversus is dwars liggend, wijzend op de opmerkelijke dwarse lijn over de voorvleugels.
(Hufnagel, 1766)
Voorvleugellengte: 17-20 mm. Deze uil is goed te herkennen aan de kleine niervlek op de voorvleugel met aan weerszijden daarvan een klein ‘satellietvlekje’. De kleur van de niervlek varieert van wit tot roomgeel, oranje of oranjebruin. Soms verschillen de vlekjes in kleur van de niervlek of onderling; er zijn ook vlinders waarbij de vlekjes op de op ene vleugel oranje zijn en op de andere vleugel wit. Hoewel de vlekjes soms moeilijk zijn te onderscheiden, zijn ze vrijwel nooit afwezig. De voorvleugel is vrij effen en heeft een warme kaneelbruine, oranjebruine of geelbruine kleur. Verse vlinders hebben soms een blauwachtige of purperachtige glans. Langs de geschulpte achterrand loopt een golvende of zigzaggende franjelijn.
Tot 45 mm; lichaam fluweelachtig, bruinachtig zwart; onderzijde lichter grijsachtig bruin; over de rug drie fijne, grijze onduidelijke lengtestrepen; nekschild op segment één zwart met twee oranje lijntjes; over de spiracula een gebroken witte lengtestreep, die op de eerste vier segmenten en op het twaalfde segment verbreed is, waardoor grote witte vlekken worden gevormd; kop roodachtig bruin met zware, zwarte tekening.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land. Lokaal in hoge aantallen.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Europa en Noord-Azië tot Japan. In het noorden tot Noord-Schotland, Orkney, Midden-Scandinavië en ook meerdere keren op IJsland. In het zuiden tot Noord-Spanje, Sardinië, Zuid-Italië, Macedonië, Bulgarije en Klein-Azië.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Loofbossen, struwelen, parken en tuinen.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
oostelijke monnik
Cucullia fraudatrix
moeras-grasuil
Lateroligia ophiogramma
zandstofuil
Caradrina selini
steenrode grasuil
Apamea lateritia
trapeziumuil
Xestia ditrapezium
variabele w-uil
Lacanobia suasa