Half juni-eind augustus in één generatie. De vlinders hebben veel nectar nodig en worden dus veel op bloemen gezien, vooral van kruidachtige planten met roze of paarse bloemhoofdjes zoals beemdkroon en knoopkruid. De mannetjes houden patrouillevluchten.
De uiterste data waarop een vlinder is waargenomen zijn 20 mei en 30 augustus.
Rups: begin augustus-half juni. De soort overwintert als jonge rups in een graspol; tijdens warme winters begint de rups al in januari te eten. De verpopping vindt plaats in samengesponnen bladeren in een graspol. Het vrouwtje laat de eieren vliegend vallen boven een korte vegetatie op een zonnige plaats.
ei-afzet
Het vrouwtje zit op een plant terwijl ze één of twee eitjes uit haar lichaam perst. Vervolgens vliegt ze op en laat de eitjes vallen boven een korte vegetatie op een zonnige plaats.
rups en verpopping
Na het uitkomen gaat de rups vrijwel nuchter in overwintering in een graspol. Tijdens zachte winters begint de rups al in januari met eten. Hij eet voornamelijk ´s nachts. Aan het einde van de lente spint de rups in een graspol een aantal blaadjes bijeen waarin hij verpopt.
vlinders
De vlinders hebben veel nectar nodig en ze worden dan ook vaak op bloeiende planten gezien, vooral kruiden met paarse of roze bloemhoofdjes, zoals beemdkroon en knoopruid. Het aantal exemplaren op de vliegplaatsen is vrij hoog, circa 64 exemplaren per hectare. De mannetjes houden patrouillevluchten.
Marbled White
Schachbrett
Le Demi-Deuil, Demideuil
dambordvlinder
Melanargia: melan is zwart en arges is wit; vanwege de zwartwit tekening van de soort.
galathea: Galatea is de nimf waar Polyphemus verliefd op was. Hij werd door haar geweigerd ten gunste van Acis. Het is mogelijk dat Händels opera over deze legende bij Linnaeus bekend was.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 23-26 mm. De vleugels hebben een crèmekleurige grondkleur met zwarte vlakken en aders. Op de onderkant van de achtervleugel bevindt zich een rij oogvlekken, waardoor deze soort te onderscheiden is van soorten uit de familie van de witjes.
Tot 28 mm; lichaam geelachtig groen of bleekbruin met twee donkere lengtestrepen over de rug en een geelachtige of witachtige lengtestreep boven de spiracula; onder de spiracula een minder duidelijke, lichte lengtestreep; staartjes met roze-achtig bruine uiteinden; kop roodachtig bruin.
Argusvlinder (Lasiommata megera), bont zandoogje (Pararge aegeria) en bruin zandoogje (Maniola jurtina).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Omdat het voorkomen van het dambordje in Nederland op dit moment niet stabiel is, is het niet zinvol om specifieke beschermingsmaatregelen te treffen.
Het is onbekend waarom het dambordje geen permanente populaties in Nederland heeft of heeft gehad. Wellicht kan deze soort profiteren van het warmer wordende klimaat en een regelmatige standvlinder worden.
Het dambordje is een zeer zeldzame onregelmatige standvlinder; tegenwoordig worden alleen nog af en toe zwervers waargenomen in Zuid-Limburg.
Het dambordje staat in de literatuur vermeld als honkvast. Toch zijn er diverse meldingen van zwervende vlinders, ook over grotere afstand.
Nederland ligt aan de noordrand van het verspreidingsgebied en hier is het een onregelmatige standvlinder die met name in het zuiden is gezien. Tot de jaren dertig van de vorige eeuw heeft de soort zich op tal van plaatsen tijdelijk gevestigd, maar na een aantal jaren verdween zo´n populatie weer. De meeste waarnemingen kwamen ook toen al van de Zuid-Limburgse kalkgraslanden. Verder heeft de soort populaties gehad op de Veluwe, in de Achterhoek en in Twente.
Ook in de jaren negentig heeft de soort zich vermoedelijk zo nu en dan in Nederland voortgeplant. Zo zijn er in de periode 1979-1982 in De Braak bij Groningen dambordjes gevonden. Ook in Zuid-Limburg zijn er tweemaal grotere aantallen van deze vlinders gezien, wat wijst op voortplanting. Daarnaast zijn er verspreid over het hele land, maar vooral in Zuid-Limburg, zwervende individuen gevonden, sinds 1990 zo´n dertig exemplaren. De dichtstbijzijnde stabiele populatie is te vinden op het Belgische deel van de Sint-Pietersberg, op minder dan één kilometer van de Nederlandse grens.
Op Europese schaal is het dambordje niet bedreigd en over het algemeen is het voorkomen stabiel. In België gaat de soort achteruit en staat op de Vlaamse en Waalse Rode Lijst. Ook in Duitsland gaat hij achteruit, maar in de Eifel vliegt hij bijvoorbeeld nog in hoge dichtheid. In Groot-Brittannië vliegt hij op veel plaatsen in Zuid-Engeland en is het voorkomen stabiel. In Frankrijk is het dambordje een algemene vlinder die in bijvoorbeeld wegbermen gevonden kan worden.
Het dambordje komt in grote delen van Zuid- en Midden-Europa algemeen voor. Op het Iberisch schiereiland wordt hij vervangen door het spaans dambordje (Melanargia lachensis).
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Warme, schrale, droge graslanden en ruigten; in Nederland vrijwel uitsluitend kalkgraslanden.
Waardplanten zijn diverse grassoorten, waaronder zwenkgras, dravik, kropaar en kamgras. Vaak worden overblijvende, breedbladige soorten gebruikt.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting