Begin mei-eind juni in één generatie. De mannetjes zonnen op stenen en kale stukjes grond en zijn overdag gemakkelijk te verstoren. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes kunnen in het donker rustend op hei gevonden worden. Ze komen in kleine aantallen op licht.
Rups: juli-mei. De soort overwintert als jonge rups en verpopt zich in een cocon op de waardplant of in de strooisellaag.
Grey Scalloped Bar
Dunkelstirniges Flechtenbärchen
la Fidonie des bruyères
Scodiona fagaria, Synopsia fagaria, Scodiona belgaria, Scodiona belgiaria, Scodiona favillacearia
De waardplanten van deze spannersoort zijn heidesoorten en het uiterlijk van de vlinder is min of meer gevlekt.
Dyscia: duo, du- is twee en scia is een schaduw, wijzend op de twee subterminale donkere vlekken op de voorvleugel.
fagaria: Fagus is het plantengeslacht berk; de rups leeft echter op heide.
(Thunberg, 1784)
Voorvleugellengte: 15-21 mm. Goed herkenbare soort. Vaste kenmerken zijn de twee gebogen donkere dwarslijnen op de voorvleugel en de daartussen gelegen vrij forse donkere middenstip. De buitenste dwarslijn loopt door over de achtervleugel, die soms ook een middenvlek heeft. Het mannetje is groter dan het vrouwtje. De voorvleugel van het mannetje heeft iets rondere vleugelpunten en de voorrand is enigszins naar binnen gebogen. De grondkleur kan variëren van lichtgrijs tot donkergrijs of bruingrijs; het vrouwtje is over het algemeen donkerder. De vleugels van het vrouwtje zijn vrij klein in verhouding tot het lichaam, wat er op kan duiden dat het vrouwtje minder vliegactief is dan het mannetje.
Gewone heispanner (Ematurgia atomaria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeldzaam. Wordt verspreid over het land slechts af en toe waargenomen, vooral op de Veluwe. RL: gevoelig.
Zeer zeldzaam. Slechts enkele vindplaatsen in de Antwerpse en Limburgse Kempen.
De soort staat als Bedreigd op de Rode Lijst van Vlaanderen (Veraghtert et al. 2023).
Van Ierland tot het Amoer-gebied en in Zuidwest-Europa (Vendée, Zuid-Frankrijk, Midden-Spanje). Niet in boreale gebieden, niet in het zuidwesten van Midden-Europa en niet in Noordwest-Frankrijk. Ook niet in Zuid- en Zuidoost-Europa (Trusch & Erlacher, 2001).
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Heiden, moerassen en veengebieden, waarschijnlijk met een voorkeur voor korte grasvegetaties en afgebrande terreinen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting