Half juli-eind september in één generatie.
Rups: september-mei. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag in de strooisellaag; verpopt zich in een losse cocon in de grond. De soort overwintert als rups.
Barred Chestnut
Moorwiesen-Erdeule
la Noctulelle de la lancéole
Agrotis dahlii, Noctua dahlii, Agrotis dahli
De vlinders van het Genus Diarsia hebben brede voorvleugels. In rust valt dat niet zo sterk op omdat beide vleugels ver over elkaar heen gevouwen worden.
Deze breedvleugeluil leeft in vochtige gebieden. Ook de Duitse soortnaam verwijst naar moerassen.
Diarsia: diarsis is een opstanding. De betekenis daarvan is niet duidelijk. Hübner geeft geen uitleg. Er zou een verband mogelijk zijn met een haarpluimpje op het anale deel van het mannetje en dat zou soms rechtop komen te staan.
dahlii: dahlii is een eerbetoon aan Georg Dahl, een Weense verzamelaar die als eerste deze soort kweekte en die een exemplaar aan Hübner gaf om de soort te kunnen beschrijven.
(Hübner, 1813)
Voorvleugellengte: 15-18 mm. Karakteristiek voor deze Diarsia-soort is de brede, aan de voorrand sterk gebogen voorvleugel. Bij het mannetje is deze oranje- of roodachtig bruin met een purperachtig bruine bandering en bestuiving. De ringvlek en de niervlek zijn onopvallend en de vierkante vlek daartussen, die deel uitmaakt van het centrale wigvormige vlak, is soms iets donkerder. Tussen de ringvlek en de binnenrand bevindt zich een klein stipje. De kleur van het vrouwtje varieert van diep rozeachtig rood tot purperachtig bruin; de niervlek is soms opvallend licht, maar meestal is alleen de omtrek lichtgekleurd.
Tot 35 mm; lichaam licht okerkleurig tot blauwachtig grijs, onderzijde lichtgrijs; rugzijde mooi roodachtig bruin tot geelachtig bruin met een rij ruitvormige vlekken; kop lichtbruin.
Bij de bruine breedvleugeluil (D. brunnea) is de vierkante vlek tussen de ringvlek en niervlek zwartachtig. Zie ook de moerasheide-aarduil (Protolampra sobrina), de variabele breedvleugeluil (D. mendica), de gewone breedvleugeluil (D. rubi) en de ruituil (Xestia stigmatica).
Zeldzaam. Een soort met verspreid over het land slechts enkele waarnemingen. In 2008 werd een nieuwe sterke populatie ontdekt in het Bargerveen. RL: gevoelig.
Vroeger bekend uit Antwerpen, Namen en Luik.
Midden- en Noord-Europa, naar het noorden tot Noord-Schotland, Midden-Noorwegen, Noord-Zweden, Midden-Finland en Karelië. In het zuiden met grote hiaten: de zuidelijke helft van Frankrijk, Noord-Italië, Noord-Joegoslavië, Roemenië, Oekraïne, Kaukasus, Noord- en Midden-Azië tot China en Japan.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Loofbossen en (natte) heiden.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting