Begin april-half september in twee generaties; soms enkele exemplaren van een partiële derde generatie in oktober. De vlinders vliegen vanaf de schemering en komen op licht; overdag verbergen ze zich tussen verdord riet.
Rups: juni en begin augustus-begin oktober. De rups is zowel ´s nachts als overdag actief. De soort overwintert als pop in een cocon tussen rietbladeren of in de strooisellaag.
Reed Dagger
Ried-Weissstriemeneule
la Noctuelle veineuse
Arsilonche albovenosa, Cryphia bryoleuca, Cryphia bryophila, Cryphia bryopsis, Cryphia euthales, Cryphia jaspidia, Arsilonche venosa, Simyra venosa
Kleine rietvink is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
Waarom deze soort gezien wordt als een kleine Euthrix potatoria, rietvink, is niet duidelijk.
Simyra: Simyra is een Phoenisische stad; de naam heeft geen enthomologische betekenis.
albovenosa: albus is wit en venosus is met aders. De aders op de voorvleugel zijn witter dan de licht beige grondkleur.
(Goeze, 1781)
Voorvleugellengte: 16-20 mm. Deze uil lijkt sterk op de Mythimna-soorten, maar is daarvan te onderscheiden door de zuiver witte achtervleugel. Afgezien van een zwartachtige veeg vanuit het wortelveld en één of twee donkere vegen in het zoomveld heeft deze uil een opmerkelijk effen, lichtgekleurde voorvleugel.
De grijze grasuil (Mythimna pudorina) heeft een grijsachtig bruine achtervleugel en de spitsvleugelgrasuil (M. straminea) heeft donkere aders en een rij zwartachtige streepjes in de achtervleugel.
Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor, maar wordt vooral waargenomen in alle kustprovincies. RL: kwetsbaar.
Zeldzaam maar wijdverbreid in alle Vlaamse provincies; lokaal algemeen. In Wallonië nagenoeg verdwenen, maar recent gemeld uit Luxemburg.
De soort staat als Bedreigd op de Rode Lijst van Vlaanderen (Veraghtert et al. 2023).
Lokaal in Noord-Afrika (Marokko, Egypte). Uit Europa bekend uit alle landen behalve uit Portugal, Albanië en Noorwegen, maar altijd lokaal met voorkeur voor vlak land en kusten. Naar het noorden tot Zuidoost-Engeland, Zuid-Denemarken en langs de kusten van Zweden en Finland. In Azië van de Oeral en Klein-Azië (Turkije) dwars door Midden-Azië en Mongolië tot Sachalin, de Koerilen en Japan. Oude opgaven uit Noord-Amerika (b.v. Kozancikov, 1950) hebben betrekking op de tegenwoordig zelfstandige soort S.henrici (Grote, 1873)
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Moerasachtige gebieden.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting