Eind juni-half september in één generatie; meldingen eerder in het jaar berusten waarschijnlijk op een foute determinatie of het per ongeluk verwisselen van namen (dit betreft verwisseling met Oligia fasciuncula). De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen van onder andere kruiskruid. De mannetjes vliegen overdag laag over de grond, vooral rond zonsondergang.
Rups: september-juni. De rups leeft in de halmen van de waardplant en overwintert daarin. De rups verpopt zich in een zelfgemaakte holte onder in een stengel van de waardplant.
Cloaked Minor
Trockenrasen-Halmeulchen
la Furoncule
Miana furuncula, Luperina furuncula, Procus furuncula, Apamea furuncula, Mesoligia bicoloria, Miana bicoloria, Hadena bicoloria, Oligia bicoloria, Procus bicoloria
zandhalmuiltje
De Oligia- en de Mesoligia-soorten zijn voor de Nederlandse naamgeving samengevoegd onder de groepsnaam 'halmuiltje'. De rupsjes van deze soorten brengen een groot deel van hun leven door in of op grashalmen.
Een brede kuststrook en zandgronden in het binnenland zijn de plaatsen waar dit uiltje veel wordt gezien.
Mesoligia: me- is niet en de s is slechts een verbindingsletter. Dus: lijkt veel op een Oligia, maar net iets anders.
furuncula: fur is een dief en -uncula is een verkleining. Een diefje dus. Zie voor de relatie Denis en Schiffermüller en diefstal bij O. latruncula, bij M. furuncula en bij B. raptricula.
(Denis & Schiffermüller, 1775)
Voorvleugellengte: 10-12 mm. Deze uil is slanker gebouwd dan de andere halmuiltjes en heeft een smallere voorvleugel. Hoewel de soort buitengewoon variabel is, vormt de opvallend rechte scheidingslijn tussen de binnenste en de buitenste vleugelhelft in de meeste gevallen een duidelijk zichtbaar kenmerk. Bij de meest karakteristieke vorm vertoont de voorvleugel in rust een opvallende en contrastrijke tweedeling tussen de donkerbruine binnenste vleugelhelft en de witachtige met lichtbruine buitenste helft. Bij andere vormen hebben beide vleugelhelften min of meer eenzelfde geel-, oranje- of bruinachtige kleur; ook bij deze exemplaren is de scheidingslijn meestal goed te zien. Soms hebben deze vormen een tamelijk contrastrijk uiterlijk door de duidelijk afstekende lichte ringvlek en/of niervlek en de witachtige dwarslijnen; soms is ook een korte donkere balk zichtbaar tussen de binnenste dwarslijn en de scheidingslijn in het midden van de voorvleugel. De vleugelzoom is meestal grauw van kleur en dan duidelijk donkerder dan het aangrenzende deel van het zoomveld. Bij andere vormen is de tekening vaag of nagenoeg afwezig, waardoor deze vlinders een tamelijk gelijkmatig uiterlijk hebben.
Tot 20 mm; lichaam dik in het midden en naar de uiteinden versmald; kleur helder geel tot dof geelachtig wit, soms met een roodachtige middenstreep over de rug; nekschild op segment één klein, roodachtig bruin; spiracula zeer klein en zwart; kop klein roodachtig bruin.
Het duinhalmuiltje (Litoligia literosa) is groter met een meer rozeachtig bruine kleur en heeft een minder opvallende tweedeling tussen de binnenste en de buitenste vleugelhelft; de vleugelzoom is niet verdonkerd. Zie ook het oranjegeel halmuiltje (Oligia fasciuncula).
Lichte exemplaren kunnen worden verward met de zeggeboorder (Denticucullus pygmina); deze is echter steviger gebouwd en heeft vaak een zwarte lengtestreep op de voorvleugel. Zie ook de bochtige smele-uil (Photedes minima).
Bekijk de gedetailleerde verschillen met illustraties tussen Oligia fasciuncula, Mesoligia furuncula en Litoligia literosa.
Vale duinrietboorder (Photedes extrema), bochtige smele-uil (Photedes minima), zandhaverboorder (Longalatedes elymi), gele duinrietboorder (Photedes fluxa), zeggeboorder (Denticucullus pygmina), russenuil (Coenobia rufa) en herfst-rietboorder (Rhizedra lutosa).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Noordwest-Afrika (Marokko), Europa (naar het noorden tot Schotland, Zuid-Noorwegen, Midden-Zweden en Zuid-Finland) en dwars door het gematigde Azië tot Japan.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Open graslanden met een korte vegetatie, vooral in de duinen en op kalkgrond; ook tuinen.
Diverse grassen, waaronder ruwe smele, ruig schapengras, zinkschapengras en glanshaver.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting