Begin juli-begin oktober in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen; overdag worden ze geregeld aangetroffen op jakobskruiskruid.
Rups: april-juni. De rups leeft in de onderste delen van de stengel en in de wortelstok van de waardplant. De verpopping vindt plaats in de grond. De soort overwintert als ei.
Ear Moth
Rotbraune Stengeleule
la Noctuelle éclatante
Hydraecia oculea, Hydroecia oculea, Apamea oculea, Hydroecia nictitans, Helotropha nictitans, Luperina nictitans
De drie Amphipoea-soorten zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Deze vlekuil heet roodbruin te zijn.
Amphipoea: amphi is rond, omgeven door en poa, poia is gras, naar het habitat van deze soorten.
oculea: oculeus is met ogen, naar de kenmerkende vorm van de niervlek (kenmerkend voor oculea én voor fucosa).
(Linnaeus, 1761)
Voorvleugellengte: 12-15 mm. De grondkleur van deze uil en de andere Amphipoea-soorten varieert van lichtbruin of olijfbruin tot donker roodachtig bruin. Kenmerkend is het grote aantal fijne zwarte dwarslijnen, die variëren in intensiteit. Er zijn minstens twee geschulpte binnenste dwarslijnen, twee gebogen buitenste dwarslijnen, een vrij brede middelste dwarslijn en een golflijn aanwezig; soms is ook een (dubbele) eerste dwarslijn zichtbaar in het wortelveld. De ringvlek en de niervlek zijn geel, oranje of wit en vallen duidelijk op. Exemplaren van de roodbruine vlekuil zijn gemiddeld iets kleiner dan de beide andere soorten en hebben een relatief bredere voorvleugel met een duidelijkere lijnentekening; bovendien zijn ze minder gebonden aan vochtige situaties dan de andere Amphipoea-soorten. Een meestal goed kenmerk om deze soort van de beide andere te onderscheiden is de gebroken of geringde niervlek.
De drie Amphipoea-soorten die in Nederland voorkomen lijken sterk op elkaar en zijn in de meeste gevallen op grond van uiterlijke kenmerken niet of nauwelijks met zekerheid van elkaar te onderscheiden. Ze hebben een vrijwel identieke vleugelvorm en -tekening en dezelfde mate van variatie. Genitaliënonderzoek is dus noodzakelijk om met zekerheid de juiste soort vast te stellen. De verschillen in de mannelijke genitaliën zijn als volgt:
A. lucens: het grijporgaan heeft twee armen, waarvan de één langer is dan de ander; de twee rijen stekels op de cucullus overlappen elkaar niet.
A. fucosa: het grijporgaan heeft twee armen, waarvan de één langer is dan de ander; de binnenste rij stekels op de cucullus overlapt de buitenste rij voor meer dan de helft.
A. oculea: het grijporgaan heeft twee armen van ongeveer gelijke lengte.
Zie de hoogveenvlekuil (A. lucens), de geelbruine vlekuil (A. fucosa), de halmrupsvlinder (Mesapamea secalis), het weidehalmuiltje (M. secalella) en de gele lis-boorder (Helotropha leucostigma).
Hoogveenvlekuil (Amphipoea lucens), geelbruine vlekuil (Amphipoea fucosa) en wollegras-uil (Celaena haworthii). N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Vrij algemeen. Komt vooral voor in de duinen en lokaal in de zandgronden in het binnenland; daarbuiten schaars of ontbrekend. RL: bedreigd.
Vrij zeldzaam maar wijdverbreid ten oosten van de lijn Antwerpen-Brussel; zeldzamer in Oost- en West-Vlaanderen. Lokaal algemeen. In Wallonië wijdverbreid.
Er is onvoldoende data om de soort te beoordelen voor de Rode Lijst van Vlaanderen (Veraghtert et al. 2023).
Europa noordelijk tot Noord-Schotland, Zuid-Noorwegen, Midden-Zweden en Midden-Finland. Naar het zuiden tot Noord-Spanje, Midden-Italië en Midden-Griekenland. Voor-Azië en Midden-Azië naar het oosten tot Issyk-Koel (Heydemann, 1931).
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Graslanden, moerassen, bosranden, heiden, schorren, kwelders en slikken.
Diverse grassen, waaronder straatgras en ruwe smele; ook groot hoefblad.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting