Eind mei-half augustus in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: juli-april. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag diep in de vegetatie. De soort overwintert als rups en verpopt zich in een stevige cocon in de grond.
Gelbbraune Staubeule
la Noctuelle de la morgeline
Hoplodrina alsines, Caradrina alsines, Caradrina sericea
Stofuilen hebben een vale zandkleur. De vleugelschubben laten makkelijk los en na het vastpakken van de vlinder blijft een stofvlekje op de vingers achter.
In ons land is dit een gewone soort.
Hoplodrina: hoplon is een wapen en het achtervoegsel -drina geeft aan dat er nauwe relatie is met het genus Caradrina. Alleen het genitaal 'wapen' verschilt.
octogenaria was vroeger alsines) Stellaria alsine is moerasmuur, een van de voedselplanten van deze polyfage soort.
(Goeze, 1781)
Voorvleugellengte: 14-16 mm. De voorvleugel van deze uil heeft een stompe vleugelpunt en een warmbruine of geelbruine grondkleur; het vrouwtje is over het algemeen donkerder en meer glanzend dan het mannetje. Kenmerkend is de grijze bestuiving waardoor het lijkt alsof er een laagje stof op de vleugel ligt (net als de verwante soorten dankt deze uil daaraan zijn Nederlandse naam). Over de voorvleugel lopen twee donkere dwarsbandjes: vaak een opvallende donkere middenschaduw en een aan één zijde vaag begrensd bandje langs de binnenzijde van de lichte golflijn. De binnenste dwarslijn is vrij grof geschulpt, de buitenste dwarslijn is regelmatiger en fijner geschulpt. Op elk van de uitsteeksels van de geschulpte dwarslijnen ligt vaak een verdikking, die samen zichtbaar zijn als een rij stippen; vooral bij de buitenste dwarslijn is dit vaak het geval. De centrale dwarslijnen blijven ook bij afgevlogen exemplaren altijd goed zichtbaar. De ringvlek, die in vergelijking met de andere Hoplodrina-soorten klein is, en de smalle, soms licht gebogen niervlek zijn altijd duidelijk donkerder dan de ondergrond en hebben een lichte omlijning. De achtervleugel van het mannetje is vuil bruinachtig grijs, die van het vrouwtje is donkerder en meer gelijkmatig grijs.
De egale stofuil (H. blanda) heeft een grijzere voorvleugel met een minder uitgesproken tekening, grotere uilvlekken en een lichtere achtervleugel zonder bruine tint. Doordat de dwarslijnen vrij snel vervagen, lijkt de voorvleugel vaak gladder en meer glanzend; verse exemplaren, en dan met name de donkere vrouwtjes, hebben wel duidelijk zichtbare dwarslijnen. Omdat bij sommige exemplaren een combinatie van kenmerken van beide soorten wordt aangetroffen, is genitaliënonderzoek soms nodig. De zuidelijke stofuil (H. ambigua) en de morpheusstofuil (Caradrina morpheus) hebben een witte of witachtige achtervleugel; de morpheusstofuil heeft bovendien onscherpe donkere uilvlekken zonder lichte omranding en een aan twee zijden scherp afgegrensd donker bandje langs de golflijn. Ook is bij de zuidelijke stofuil de grondkleur grijzer en zijn de uilvlekken groter. Zie ook de grijze stofuil (H. respersa), de huisuil (C. clavipalpis) en de moerasspirea-uil (Athetis pallustris).
Drielijnuil (Charanyca trigrammica), egale stofuil (Hoplodrina blanda) en zuidelijke stofuil (Hoplodrina ambigua).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Zeer algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
In heel Europa en West-Azië; in Scandinavië tot aan de poolcirkel en in Azië tot Oost-Siberië.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral graslanden, bosachtige gebieden en tuinen.
Diverse kruidachtige planten, waaronder muur, zuring, weegbree, dovenetel en sleutelbloem.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting