Eind mei-begin september in één generatie. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen.
Rups: juli-mei. De rups foerageert ´s nachts en verbergt zich overdag diep in de vegetatie. De soort overwintert als rups en verpopt zich in een stevige cocon in de grond.
Rustic
Graubraune Staubeule
la Noctuelle du pissenlit
Caradrina blanda, Hoplodrina taraxaci, Caradrina taraxaci
Stofuilen hebben een vale zandkleur. De vleugelschubben laten makkelijk los en na het vastpakken van de vlinder blijft een stofvlekje op de vingers achter.
Deze soort is t.o.v. Hoplodrina octogenaria egaal van uiterlijk. Ook de Latijnse naam geeft glad en glanzend aan.
Hoplodrina: hoplon is een wapen en het achtervoegsel -drina geeft aan dat er nauwe relatie is met het genus Caradrina. Alleen het genitaal 'wapen' verschilt.
blanda: blandus is glad, naar het gladde en glanzende schubbenoppervlak van de voorvleugel.
(Denis & Schiffermüller, 1775)
Voorvleugellengte: 13-16 mm. Deze uil lijkt sterk op de gewone stofuil (H. octogenaria) en is daarvan soms moeilijk te onderscheiden. De kleur van de voorvleugel varieert van licht tot donker grijsachtig bruin, soms roetbruin met een dichte grijze bestuiving of vrijwel geheel zwartachtig. De buitenste dwarslijn is meestal gereduceerd tot een rij stipjes. De ringvlek en de niervlek zijn iets donkerder dan de ondergrond en hebben een lichte omlijning. De achtervleugel is grijsachtig wit of effen grijs met een donkere zoom en donkere aders.
Tot 28 mm; vrij dik; lichaam bruinachtig grijs met een brede, rozeachtig okerkleurige band over de rug met daarin een lichte middenstreep, die door een rij diffuse, zwartachtige, V-vormige vlekken loopt; onder de lijn van de spiracula een witachtig grijze lengteband; kop klein, geelachtig bruin.
Zie de gewone stofuil (H. octogenaria), de grijze stofuil (H. respersa), de zuidelijke stofuil (H. ambigua), de morpheusstofuil (Caradrina morpheus), de huisuil (C. clavipalpis) en de moerasspirea-uil (Athetis pallustris).
Drielijnuil (Charanyca trigrammica), gewone stofuil (Hoplodrina octogenaria) en zuidelijke stofuil (Hoplodrina ambigua).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land. De minst algemene van de wijdverbreide Hoplodrina-soorten.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
In Europa van de Middellandse Zee tot de 63e breedtegraad in Scandinavië en naar het oosten tot de Oeral. In Azië tot de Kaukasus en Noord-Iran (Elburs). Oudere opgaven van b.v. Altaj dienen nader bekeken te worden.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Graslanden, duinen, bosachtige gebieden en tuinen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting