Half april-half augustus in twee generaties. De vlinders zijn overdag actief bij zonnig of bewolkt warm weer en zijn gemakkelijk te verstoren, waarbij ze een klein stukje opvliegen en weer gaan zitten.
Rups: mei-juni en augustus-september. De rups is ´s nachts actief en rust overdag langs een stengel van de waardplant. De soort overwintert als pop in een cocon in de strooisellaag.
Burnet Companion
Braune Tageule
la Doublure jaune
Ectypa glyphica, Gonospileia glyphica
Dit uiltje is bruin en vliegt overdag; duidelijker kan een soortnaaam niet zijn.
Euclidia: Euclides is de Griekse meetkundige (geometrie). Op de vleugels zou een geometrische tekening zijn te onderkennen. Ochsenheimer nam de naam over uit Hübner's Tentamen uit 1806.
glyphica: gluphe is een embleem, een devies. Linnaeus schrijft: 'de vleugels tonen zwarte hiëroglyphen'.
(Linnaeus, 1758)
Voorvleugellengte: 13-15 mm. Deze spinneruil heeft een warmbruine of grijsachtig bruine, vaak lila getinte voorvleugel. Langs de binnenste dwarslijn loopt een smalle donkere band en langs de buitenste dwarslijn loopt een brede donkere band; heel soms zijn deze dwarsbanden afwezig. In het zoomveld bevindt zich langs de voorrand een grote donkerbruine vlek. Doordat deze spinneruil bij het neerstrijken vaak met gespreide vleugels gaat zitten, is de achtervleugel goed te zien. De binnenste helft van de achtervleugel is donkerbruin, de buitenste helft is oranjegeel met donkere aders en een smalle donkere dwarsband. De genoemde combinatie van kenmerken is uniek en weinig variabel. De onderzijde van zowel de voor- als de achtervleugel heeft een oranjegele kleur met een donkerbruine tekening; de vlinder maakt daardoor in vlucht een kleurige indruk.
Tot 40 mm; lang en slank; een 'semi-spanrups' met slechts drie paar buikpoten; lichaam bruinachtig wit met geelachtig bruine lengtestrepen; onder de lijn van de spiracula een witachtige of geelachtige lengtestreep, die langs de onderkant soms donkerbruin gezoomd is; kop witachtig met lijnen in het verlengde met die van het lichaam.
Mi-vlinder (Euclidia mi).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeer algemeen. Een soort die vooral voorkomt in de oostelijke en zuidelijke helft van het land; lokaal ook elders. RL: niet bedreigd.
Algemeen in nagenoeg het hele land. Toegenomen.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Van de Midden-Atlas in Marokko via Zuid- en Midden-Europa tot Schotland. In Scandinavië tot ver boven de poolcirkel. Naar het oosten komt glyphica voor van Centraal-Azië tot Mongolië.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
(Kalk)graslanden, bloemrijke hooilanden, bosranden, wegbermen en spoordijken.
Diverse kruidachtige planten, waaronder klaver, rolklaver, hopklaver, wikke en luzerne.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting