Begin september-eind november in één generatie. Wordt soms in rust onder bomen en struiken of onder op een stam gevonden. De mannetjes worden na het invallen van de duisternis vaak vliegend waargenomen. Later in de nacht komen ze goed op licht, vaak met meerdere exemplaren tegelijk. De vrouwtjes komen veel minder vaak op licht.
Rups: april-juni. De rups verpopt zich in de grond. De soort overwintert als ei op de waardplant.
Feathered Thorn
Federfühler-Herbstspanner
la Phalène emplumée , l'Himère-Plume
Himera pennaria
Gepluimde spanner is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
Pluim wijst op de grote geveerde antennes van het mannetje.
Colotois: kolos is couperen, afkorten, in de groei blijven steken en otoeis is met oren of met hendels; waarschijnlijk naar de flink gereduceerde labiale palpen, tegenwoordig gezien als reukorgaan maar mogelijk door Hübner beschouwd als gehoororgaan.
pennaria: penna is een veer, vanwege de sterke veervorm van de antennen.
(Linnaeus, 1761)
Voorvleugellengte: 19-23 mm. Een goed herkenbare soort die in rust de vleugels plat houdt. Het mannetje is overwegend oranje, soms meer reebruin of steenrood, het vrouwtje is meestal grijsbruin. Over de voorvleugel lopen meestal duidelijke centrale dwarslijnen; soms zijn ze vaag of onvolledig. Kenmerkend is de witachtige stip vlak bij de vleugelpunt. Zowel het mannetje als het vrouwtje heeft een klein naar buiten wijkend puntje aan de voorvleugelpunt. Het mannetje heeft brede geveerde antennen. Het vrouwtje heeft ongeveerde antennen, een iets smallere voor- en achtervleugel en de dwarslijnen zijn over het algemeen duidelijker afgetekend.
Tot 50 mm; lichaam grijs, soms met een purperen zweem, over rug en flanken een rij okerkleurige of gele vlekken; segment twaalf met een paar kegelvormige wratten op de rugzijde; kop roodachtig bruin met lichtere tekening.
Zeer algemeen. Komt verspreid over het land voor. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Heel Europa; van Noord-Afrika via het Middellandse Zeegebied en Klein-Azië tot Toerkmenistan; in het oosten tot Japan (ssp. ussuriensis Bang-Haas, 1927), in het noorden door Midden-Scandinavië. Ook in Noord-Amerika
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Vooral loofbossen; soms ook parken en tuinen met voldoende bomen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
dennenbandspanner
Pungeleria capreolaria
berkenwintervlinder
Operophtera fagata
tere zomervlinder
Hemistola chrysoprasaria
nekspindertje
Cyclophora annularia
seringenvlinder
Apeira syringaria
varenspanner
Petrophora chlorosata