Juni-augustus in één generatie; soms enkele late exemplaren in september-oktober. De vlinders komen goed op licht en op smeer. Ze bezoeken bloemen van onder andere vlinderstruik en blijven daar vaak rusten met horizontaal gehouden trillende vleugels.
Rups: augustus-juni. Jonge rupsen foerageren op de bloemen en de zaden van de waardplant. Oudere rupsen leven in een met spinsel beklede holte in de grond bij de wortels en eten van daaruit van de wortels en de onderste delen van de stengel. De rups overwintert in diezelfde holte en ook de verpopping vindt daar plaats in een met aarde verstevigde cocon.
Dark Arches
Grosse Grasbüscheleule
la Noctuelle radicée , la Monoglyphe
streepuil
Hadena monoglypha, Parastichtis monoglypha, Luperina monoglypha, Luperina polyodon
Graswortelvlinder is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
Grotere rupsen leven tussen en eten van de wortels van grassoorten.
Apamea: apamea is de naam van een stad in Klein-Azië waar Theodorus, een van de oude kerkvaders woonde; verder zonder enthomologische betekenis. Auteurs gebruikten wel vaker namen van steden in Klein-Azië en telkens met een kerkelijke achtergrond en zonder verdere enthomologische betekenis: Thyatira (Ochsenheimer) en nicaea (Prunner). Antiochus de Grote tekende in Apamea een vredesovereenkomst met de Romeinen (88 v.Ch) na de verloren slag bij Magnesia.
monoglypha: monos is een, enkel en glophos is een inkeping. Dit verwijst naar de getande subterminale lijn. Daarin zit ook de letter W en die heeft twee of één inkeping, dat ligt aan de kant vanwaar je die W bekijkt.
(Hufnagel, 1766)
Voorvleugellengte: 19-26 mm. Deze uil is groter dan de andere Apamea-soorten. De doorgaans grijsachtig bruine of strokleurig grijze voorvleugel loopt tamelijk spits toe. Het gedeelte langs de binnenrand is lichter van kleur dan de rest van het middenveld. Opvallend zijn de grote uilvlekken en de forse W in de lichte golflijn. De ringvlek is nooit rond, maar langgerekt en meestal schuin georiënteerd. Een belangrijk kenmerk, dat ook zichtbaar is bij donkere exemplaren, wordt gevormd door de twee donkere V-vormige lijnen op de bovenzijde van het borststuk. Er is veel variatie in kleur; soms komen vlinders voor met een zwartachtige of diepbruine kleur; de tekening kan daarbij zowel opvallend als onduidelijk zijn.
Tot 45 mm; dik; lichaam glanzend, bleek bruinachtig grijs met glimmende, zwarte vlekjes, schilden en poten; kop glimmend zwart
Zie de bruine heide-uil (Polia bombycina), de zeeuwse grasworteluil (A. oblonga) en de roestuil (Mniotype satura).
Bleke grasworteluil (Apamea lithoxylaea), okergele grasuil (Apamea sublustris), moeras-grasuil (Lateroligia ophiogramma) en groene weide-uil (Calamia tridens).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Nagenoeg heel Europa. Naar het noorden tot Midden-Scandinavië en het Onegameer. Naar het zuiden en dan alleen in berggebieden tot Zuid-Spanje, Zuid-Italië, Griekenland en Turkije. Hier moet de situatie nog nader worden onderzocht i.v.m. de verwisselbaarheid met A. sicula (Turati, 1909), die lagere delen bewoont. Verder Klein-, Voor- en Midden-Azië en naar het oosten tot Altaj.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Graslanden, landbouwgronden, struwelen, wegbermen, bossen, heiden en moerassen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting