Juni-augustus in één generatie.
De soort overwintert als rups.
Reingraue Staubeule
Eremodrina gilva
(Donzel, 1837)
Voorvleugellengte: 16-17 mm. De voorvleugel van deze uil is grauwgrijs, soms met een blauwe of zilverkleurige waas, soms enigszins naar bruin neigend, en heeft een ruw aandoend uiterlijk. Er is relatief weinig tekening. Het duidelijkst zichtbaar zijn de donkere, doorgaans licht afgezette centrale dwarslijnen, die in de richting van de binnenrand naar elkaar toe lopen, en de golflijn waarvan vooral juist de lichte afzetting opvalt. De achterrand met franje vertoont vaak een lichte basis, een donker midden en een haast witachtig uiteinde. De niervlek is vaak vaag en de ringvlek is in de meeste gevallen onzichtbaar. De achtervleugel is licht met een parelmoerglans, heeft donkere aders en een smalle grijze zoom die sterk tegen de lichte basis van de franje afsteekt.
Deze vlindersoort werd in ons land voor het eerst waargenomen in 2009 en wordt sindsdien jaarlijks in Zuid-Limburg gezien.
Zeer zeldzaam. Een recente nieuwkomer met waarnemingen in Hasselt (2011), Mechelen (2012-2016) en Mortsel (2016).
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Deze soort komt vooral voor in de Alpen en op de Balkan. Aan het begin van de jaren 50 van de vorige eeuw bereikte deze soort ook Duitsland en breidt zich sindsdien langzaam uit naar het noorden; de vlinder heeft daarbij een voorkeur voor warme plaatsen langs spoorlijnen.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Warme droge hellingen op een rotsige of stenige ondergrond, met een open vegetatie.
Diverse kruidachtige planten.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting
windeweeskind
Aedia leucomelas
gouden daguil
Synthymia fixa
eenstipgrasuil
Mythimna unipuncta
astermonnik
Cucullia asteris
gevlamde grasuil
Eremobia ochroleuca
heremietuil
Ipimorpha retusa