Januari-begin april in één generatie. De mannetjes vliegen vanaf de schemering; ´s nachts kunnen ze op kale takken van de waardplant worden gevonden, soms parend met een vrouwtje.
Rups: vooral in juni. De soort overwintert als pop.
Early Moth
Später Schlehenbusch-Winterspanner
la Phalène chamoisée
Hybernia rupicapraria, Hibernia rupicapraria
Theria primaria en Theria rupicapraria zijn nauwelijks te onderscheiden dubbelsoorten. Ook in de Nederlandse namen is dat tot uitdrukking gebracht: meidoornspanner en late meidoornspanner. Rupicapraria zou in ons land ongeveer een maand later vliegen dan primaria.
Voor beide soorten is meidoorn een belangrijke waardplant.
Theria: thereios is van wilde beesten, omdat in dit genus ook rupicapraria is opgenomen, vernoemd naar een wilde geit.
rupicapraria: rupicapra is een gems, verwijzend naar overeenkomstige kleur.
(Denis & Schiffermüller, 1775)
Deze soort lijkt sterk op de meidoornspanner (T. primaria) maar geeft een helderder indruk. Het middenveld steekt duidelijk en donker af tegen de aangrenzende velden en vormt daardoor een band. De centrale dwarslijnen die deze middenband afgrenzen lopen sterk naar elkaar toe in de richting van de binnenrand van de vleugel waardoor de band zich daar sterk versmalt. De middenvlek is langwerpig van vorm en heeft soms een lichte kern. De vleugels van het vrouwtje zijn gereduceerd tot bruine hoekige stompjes, die hooguit half zo lang zijn als het achterlijf. Ze hebben een smal scherp afgelijnd donkerbruin, bijna zwart dwarsbandje dat meestal, op een onregelmatige manier, smaller toe loopt in de richting van de binnenrand van de vleugel.
Voorjaarsboomspanner (Alsophila aescularia), kleine voorjaarsspanner (Agriopis leucophaearia), geringde spikkelspanner (Cleora cinctaria), berkenspikkelspanner (Aethalura punctulata) en meidoornspanner (Theria primaria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
De meidoornspanner (T. primaria) oogt doffer. Het middenveld is niet of nauwelijks donkerder dan de rest van de vleugel. De afgrenzende centrale dwarslijnen, vooral de binnenste, zijn minder uitgesproken en lopen minder sterk naar elkaar toe in de richting van de binnenrand van de vleugel. De middenvlek op de voorvleugel is meer driehoekig van vorm. Het vrouwtje onderscheidt zich van dat van de late meidoornspanner doordat de vleugelstompjes voorbij de helft van het achterlijf reiken en doordat de middenband zich niet duidelijk versmalt naar de binnenrand van de vleugel toe. De meidoornspanner vliegt gemiddeld een maand vroeger dan de late meidoornspanner, maar er is veel overlap. Zie ook de prunusspanner (Aleucis distinctata).
Voorjaarsboomspanner (Alsophila aescularia), kleine voorjaarsspanner (Agriopis leucophaearia), geringde spikkelspanner (Cleora cinctaria), berkenspikkelspanner (Aethalura punctulata) en meidoornspanner (Theria primaria).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Zeldzaam. Komt lokaal voor in het oosten van het land. RL: niet bedreigd.
Zeldzaam en lokaal in Luik, Luxemburg en Namen.
Van West-Europa en Zuid-Scandinavië tot Noord-Italië en in het oosten tot in Zuid-Rusland en West-Azië (Trans-Kaukasië).
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
In het buitenland: warme, struikrijke plaatsen; vaak zonnige en steile hellingen.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting