Half mei-eind juni in één generatie.
Rups: eind juni-half mei. De soort overwintert als halfvolgroeide rups in een rupsennest.
Het vrouwtje legt de eitjes in een groep van 150-250 bij elkaar, eventueel gevolgd door een tweede legsel. De rupsen overwinteren halfvolgroeid in spinselnesten in de strooisellaag.
Het aantal vlinders varieert aanzienlijk tussen vrij hoog en zeer hoog, tussen de 16 en de 260 individuen per hectare. De mannetjes houden patrouillevluchten.
Nickerl's Fritillary
Ehrenpreis-Scheckenfalter
Le Damier Aurélie
Melitaea: melitaea is weer een van de probleemnamen van Fabricius. Vele mogelijkheden dienen zich aan. Melinaea zou een bijnaam van Aphrodite zijn. Melitaea was ook de naam van een stad in de oudheid. Melitoeis betekent honingzoet en dat zou ook een van de vele bijnamen van Aphrodite zijn geweest. Ook kan het van melitaios komen hetgeen behorend bij Malta betekent. Alleen Fabricius weet wat juist is.
Nickerl, 1850
Voorvleugellengte: 12-16 mm. De zwarte tekening op de bovenkant van de oranjebruine vleugels is zeer regelmatig. De onderkant van de achtervleugel is veelkleurig; de dubbele achterrandslijnen zijn soms geel opgevuld en donkerder dan de aangrenzende maanvlekken. De maanvlekken op de onderkant van de voorvleugel zijn allemaal ongeveer even groot. De palpen zijn bij het mannetje bezet met rode en zwarte haren en bij het vrouwtje alleen met rode haren.
De palpen van de bosparelmoervlinder zijn alleen bezet met zwarte haren.
Het is niet bekend waardoor de steppeparelmoervlinder weer is verdwenen.
Een onregelmatige standvlinder die in de jaren negentig van de vorige eeuw enkele jaren achtereen in twee kalkgraslanden in Zuid-Limburg is gevonden.
De steppeparelmoervlinder wordt in de literatuur honkvast genoemd.
In Nederland werd de steppeparelmoervlinder voor het eerst in mei 1993 in Zuid-Limburg gevonden. Toen werden vrijwel gelijktijdig vlinders gezien op twee kalkgraslanden: de Kunderberg en de spoorweginsnijding bij Eys. Tot en met 1995 (Kunderberg) en 1996 (Eys) is de soort hier in wisselende aantallen - van een tot enkele tientallen exemplaren (37 individuen is het maximum bij Eys in 1994) - waargenomen. Na 1996 zijn er geen meldingen meer.
De herkomst van de vlinders in Zuid-Limburg is een tijdlang omstreden geweest. Het vermoeden dat het om een particuliere introductie ging is echter nooit bevestigd.
De steppeparelmoervlinder is zeldzaam in de Ardennen. Hij kwam altijd wel al voor op een aantal kalkgraslanden in de Eifel. In Duitsland is de soort bezig met een lichte uitbreiding naar het westen en noordwesten. Zo is de soort 1987 ontdekt in het Diemaltal bij Kassel. Het is daarom mogelijk dat de soort hier op eigen kracht is gekomen en zich tijdelijk heeft kunnen handhaven.
De steppeparelmoervlinder is op Europees niveau een kwetsbare soort die met 20-50% per 25 jaar achteruitgaat. Uit Vlaanderen zijn alleen twee oude collectie-exemplaren bekend en in Wallonië komt de vlinder schaars voor en staat hij op de Rode Lijst.
De steppeparelmoervlinder komt slechts in een beperkt deel van Centraal-Europa voor.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Open droge, vaak stenige graslanden, vooral kalkgraslanden.
Waardplanten zijn vooral smalle weegbree en ruige weegbree.
Actualiteiten
Ontdek meerWord donateur
Steun De Vlinderstichting