Deze soort vliegt in twee generaties vanaf juni, via de overwintering tot mei. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken wilgenkatjes en bloemen van klimop. De soort is in het najaar vrij gemakkelijk uit lage takken van eiken te kloppen.
Rups: mei-september. De rups leeft in een spinsel aan het uiteinde van de takken en heeft een duidelijke voorkeur voor eiken met een warme standplaats. De verpopping vindt plaats in een stevige cocon in de vorm van een bootje, vastgemaakt aan de onderzijde of bovenzijde van een blad van de waardplant of op een tak. De soort overwintert als vlinder in de strooisellaag onder de waardplant of in naaldbomen.
Oak Nycteoline
Eichen-Wicklereulchen
la Sarrothripe de Revay
Sarrothripus revayana, Penthina revayana
Eik is de enige waardplant van deze zeer variabele soort. De nachtvlindergids toont vijf varianten en in de Skinner staan er zelfs zes.
Nycteola: nux, nuxtos is nacht en eos is dageraad. De soort vliegt in de vroege achtend. Het is ook mogelijk dat de uitgang -eola gezien moet worden als een niet alledaagse verkleiningsvorm.
revayana: revayana is een eerbetoon aan M. Refay (18e eeuw), een Franse entomoloog.
(Scopoli, 1772)
Voorvleugellengte: 11-13 mm. Dit visstaartje is qua vleugeltekening zeer variabel, maar goed te herkennen aan de karakteristieke vleugelvorm. De voorvleugel verbreedt zich vanuit de smalle basis meteen sterk via een opvallende schouder, waarna de rechte of enigszins holle voorrand grofweg evenwijdig loopt aan de binnenrand. De voorvleugel heeft vaak een enigszins gemarmerd patroon van leigrijze, bruine, zwartachtige, en soms ook witachtige kleuren. Bij vrijwel alle kleurvormen zijn (soms duidelijk, soms vaag) donkere golvende dubbele centrale dwarslijnen aanwezig, waardoor een wortelveld, een middenveld en een zoomveld zijn te onderscheiden. Het kleurverschil tussen deze velden is doorgaans gering. In het middenveld is meestal een, soms rood- of rozeachtig getinte, bruine kleur aanwezig. In de direct aangrenzende zones domineert het grijs, terwijl in de vleugelzoom en de vleugelwortel soms weer het bruin overheerst. In het wortelveld liggen soms twee forse zwartachtige stippen en in het zoomveld een meer onregelmatige rij kleinere stippen of vlekjes, waar omheen soms een smalle grillige witachtige band ligt. In het middenveld is de niervlek zichtbaar als een donkere stip, die echter niet altijd even duidelijk is. Bij sommige exemplaren lijkt het patroon van dwarslijnen afwezig en is de voorvleugel nagenoeg effen, meestal donkergrijs van kleur. Andere vlinders hebben een zwarte wortelstreep op de voorvleugel. Het komt ook voor dat het patroon van dwarslijnen vervangen is door een overlangs patroon van zwart- en oranjeachtig bruin met grijze vegen en stroken. De vrij lange, vooruitstekende palpen vallen op.
Tot 20 mm; lichaam helder groen met smalle, groenachtig gele insnijdingen tussen de segmenten en een spaarzame, fijne, witte beharing; spiracula geelachtig met zwarte rand; kop licht geelachtig groen.
De fraaie wilgenuil (N. degenerana) is groter, heeft een bredere voorvleugel, een witte kop en witte palpen; bovendien is de voorvleugel bonter getekend met meer wit. Zie ook de kleine wilgenuil (N. asiatica). Het diamantborsteltje (Acleris cristana) en de kameleonbladroller (A. hastiana), twee microvlinders die behoren tot de familie van de bladrollers (Tortricidae), zijn kleiner en slanker; de kameleonbladroller heeft bovendien kortere palpen en het diamantborsteltje heeft een opvallend bosje omhoog staande schubben midden op de voorvleugel.
De rups van de variabele eikenuil zou verward kunnen worden met rupsen van micronachtvlinders.
Vrij algemeen. Komt verspreid over het land voor, vooral op de zandgronden en in de duinen. RL: niet bedreigd.
Vrij algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Noord-Afrika en nagenoeg heel Zuid- en Midden-Europa. Naar het oosten tot Midden-Schotland en Zuid-Scandinavië. Naar het zuidoosten van Turkije, Cyprus, Libanon en Israël tot Iran en Afganistan.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Loofbossen, duinen en parken.
Eik.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting