Er leven in Nederland 3 verschillende soorten koolwitjes: het klein koolwitje, het groot koolwitje en het klein geaderd witje. Recent is er een vierde soort bijgekomen: het scheefbloemwitje. Deze staat nu nog te boek als nieuwkomer, maar is bezig met een uitbreiding vanuit het zuiden dus de komende jaren kan je hem zomaar tegen het lijf lopen.
Koolwitjes zijn lastig om uit elkaar te houden. Er zijn verschillende kenmerken, en als je weet waar je op moet letten lukt het meestal wel om de juiste naam te vinden.
Het groot koolwitje is, zoals de naam al doet vermoeden, een grote vlinder. Het klein koolwitje is over het algemeen iets kleiner, vergelijkbaar met het klein geaderd witje. En het scheefbloemwitje is zelfs nog iets kleiner dan de rest. Toch is dit een lastig kenmerk: meestal zitten de vlinders niet naast elkaar en het verschil is maar klein.
Ook kleuren kunnen sterk variëren: van helemaal wit tot bijna geel.
Formaat en kleur zijn dus geen kenmerken waarmee je kunt bepalen welke soort koolwitje je hebt gezien. Maar waar moet je dan wel op letten?
Bekijk, als het lukt, de bovenkant van de vlinder als de vlinder met de vleugels open zit. Het verschil zit hem namelijk in de hoeveelheid zwart op de vleugelpunt, en de manier waarop dat verdeeld is.
Het vereist wel enige oefening om ze ook daadwerkelijk buiten te herkennen: witjes zitten niet vaak stil dus het valt niet altijd mee om de kenmerken goed te zien.
Met name het scheefbloemwtije is lastig te onderscheiden van het klein koolwitje. Hieronder nog wat meer detail van de verschillen in de vleugeltekening.
Als je een denkbeeldig lijntje trekt tussen de bovenkant van de zwarte stip op de vleugel naar de onderkant van de zwarte vleugelpunt loopt dat lijntje bij klein koolwitje naar boven (en gaat dwars door een cel heen).
Bij het groot koolwitje loopt die lijn duidelijk naar beneden toe en ook deze kruist cellen.
Het gedachtenlijntje bij scheefbloemwitje loopt min of meer horizontaal en volgt min of meer de ader langs de cellen.
Als de vlinders stil zitten, zie je meestal de onderzijde van de vleugels. Ook daar kan je een aantal kenmerken onderscheiden.
De stippen verschillen inderdaad bij mannetjes en vrouwtjes, maar ook dat is bij elke soort weer verschillend:
De witjes komen soms alle drie door elkaar voor, maar je kunt wel onderscheid maken tussen favoriete leefgebieden. Het klein geaderd witje is vooral in de natuurlijke landschappen aanwezig. Graslanden, bossen, bosranden en parken zijn het meest geliefd.
Het klein koolwitje is het meest voorkomende koolwitje. Overal kun je deze vlinder tegenkomen: midden in de stad, in bossen, in de tuin, op heidevelden of in uitgestrekte akkerlanden.
Het groot koolwitje is een echte moestuinbewoner, die je vooral in de buurt van de bebouwing tegenkomt.
Meer weten over het herkennen van witjes?