Begin juni-half augustus in één generatie. De vlinders besteden relatief veel tijd aan het zoeken van nectar.
De uiterste vliegdata zijn 12 juni en 17 augustus. Opmerkelijk is dat bijna de helft van de Nederlandse waarnemingen uit de periode tussen 11 juli en 15 juli komt.
Rups: half april-eind juni. onge rupsen eten van de jonge uitlopers van de waardplant. Sommige rupsen worden meegenomen door mieren en verpoppen zich in het mierennest. Rupsen die niet door mieren worden meegenomen verpoppen zich in de grond. De soort overwintert als ei, laag tegen een takje struikhei.
De eitjes worden vlak boven de grond afgezet op de uiteinden van kleine en geïsoleerd staande planten, waar ze overwinteren. De rupsen voeden zich in het voorjaar met de groeipunten. Zowel de rups als de pop worden veelvuldig bezocht door mieren, met name door de wegmier (Lasius niger).
Het aantal vlinders op de vliegplaatsen is doorgaans vrij hoog, circa 64 individuen per hectare. In Scandinavië blijkt het vals heideblauwtje een van de meest frequente bloembezoekers te zijn. De mannetjes zoeken naar vrouwtjes door patrouillevluchten te houden.
Idas Blue
Idas-Bläuling, Zweibrütiger Würfel-Dickkopffalter
l'Argus Sagitté
Plebejus idas, Lycaeides idas, Plebeius batavana, Lycaeides argyrognomon, Plebeius argyrognomon, Lycaena argyrognomon, Plebeius idas
Plebeius: plebeius is behorend tot het plebs dus tot 'het gewone volk'.
(Linnaeus, 1761)
Voorvleugellengte: circa 14 mm. De bovenkant van de vleugels is bij het mannetje helderblauw met een witte franje. Bij het vrouwtje is de bovenkant van de vleugels donkerbruin met soms een blauwe bestuiving; langs de achterrand bevinden zich enkele oranje vlekjes en de franje is lichtbruin. Op de onderkant van de achtervleugel bevindt zich langs de achterrand een oranje band met zwarte vlekken die zilverkleurig bestoven zijn; op de onderkant van de voorvleugel staan geen wortelvlekken. De zwarte vlekken op de onderkant van de vleugels zijn groot en rond en meestal niet wit geringd; de zwarte V-vormige vlekjes aan de binnenkant van de maanvlekken zijn spits pijlvormig. De onderkant van de vleugels is bij het vrouwtje lichtbruin en bij het mannetje grijsachtig met een lichtbruine waas.
Zie het heideblauwtje.
Het is niet geheel duidelijk waardoor deze soort uit Nederland is verdwenen. Naast ontginning van heidevelden zijn sinds de zestiger jaren populaties verdwenen doordat de begrazing is gestaakt en de kruidenrijkdom van heiden achteruit is gegaan door vermesting. Ook verkeerd beheer is enkele malen de oorzaak geweest. Zo is de laatste populatie bij Ootmarsum verdwenen toen het gehele vliegterrein in één keer werd geplagd.
Het vals heideblauwtje is sinds 1981 uit Nederland verdwenen als standvlinder.
Het vals heideblauwtje is een weinig mobiele vlinder.
In Nederland was het omstreeks 1900 een minder algemene standvlinder die op vrijwel alle zandgronden van het binnenland voorkwam. Op sommige heidevelden kwamen vermoedelijk beide heideblauwtjes in gelijke aantallen voor, zoals in 1965 bij Ootmarsum (Overijssel) het geval bleek. Het voorkomen van deze soort is in die periode onderschat omdat veel mensen het vals heideblauwtje slechts als een variëteit van het heideblauwtje beschouwden. Maar ook mensen die niet twijfelden aan zijn zelfstandige status hadden moeite de soort te vinden. Lempke (1955) schreef dat het vals heideblauwtje gevonden kan worden door grote aantallen heideblauwtjes met een net te slepen of de individuen bij de (gemeenschappelijke) slaapgezelschappen één voor één te bekijken. Ondanks deze problemen is het duidelijk dat deze soort vanaf het begin van de vorige eeuw sterk achteruit is gegaan. In de zestiger en zeventiger jaren vloog dit blauwtje nog maar op enkele plaatsen, onder andere bij Winterswijk (Gelderland) (tot 1974) en het Bunnnerveen bij Peize (Drenthe) (tot 1979). De laatste populatie vloog tot begin jaren tachtig op de Paardenslenkte bij Ootmarsum. Hier werden op 12 juli 1981 nog vijf mannetjes en twee vrouwtjes gezien, de laatste waarneming van een populatie in Nederland. Verrassend was de vondst van een vlinder in 1983 bij Dorst in Noord-Brabant, maar bij die ene is het helaas gebleven. Het is mogelijk dat deze lastig te herkennen vlinder nog ergens in Nederland voorkomt, maar erg waarschijnlijk is dit niet.
Op Europees niveau is het vals heideblauwtje niet bedreigd en over het algemeen is het voorkomen stabiel. In Noordwest-Europa gaat het echter minder goed. De soort is ook uit België verdwenen. Uit Duitsland wordt een achteruitgang van 25-50% in de afgelopen 25 jaar gemeld en staat hij op de Rode Lijst.
Het vals heideblauwtje komt in grote delen van Europa voor en is algemeen in berggebieden en in Noord-Europa.
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Beschutte droge kruidenrijke heiden en heischrale graslanden.
Het vals heideblauwtje heeft altijd samen met het heideblauwtje gevlogen, maar is vermoedelijk gebonden aan meer gevarieerde en meer beschutte situaties.
Waardplant vooral struikhei. Ook op zonneroosje, brem, bont kroonkruid, honingklaver en rijsbes,
Struikhei
Calluna
Brem
Cytisus
Zonneroosje
Helianthemum
Honingklaver
Melilotus
Kroonkruid
Securigera
Bosbes
Vaccinium
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting