Begin mei-midden juni en begin juli-eind augustus in twee generaties. De vlinders besteden relatief veel tijd aan het zoeken van nectar. Vlinders van de eerste generatie zijn vooral te vinden op braam, die van de tweede generatie op struikhei, gewone dophei en akkerdistel. De mannetjes verschijnen enkele dagen eerder dan de vrouwtjes en verdedigen een territorium vanaf een nectarplant.
Rups: half augustus-begin mei en begin juni-half juli. De soort overwintert als halfvolgroeide rups in de strooisellaag. De verpopping vindt plaats in op de bodem tussen strooisel.
ei-afzet
Na de paring gaat het vrouwtje op zoek naar een geschikte afzetplaats voor de eitjes, waarbij ze cirkelend boven de vegetatie vliegt. De eitjes worden op allerlei delen van de plant gelegd: onder een blad, op een blad, op een stengel. Het vrouwtje lijkt minder vitale zuringplanten uit te kiezen in een vrij lage vegetatie.
rups en verpopping
De rupsen van de tweede generatie groeien vooral in de nazomer en de herfst. Deze halfvolgroeide rupsen overwinteren tussen dorre bladeren in de strooisellaag. In het voorjaar gaan ze verder met eten. Omstreeks de tweede helft van april verpoppen ze zich op de bodem tussen strooisel.
vlinders
Begin mei vliegen de eerste vlinders. De dichtheid is hoog, circa 24 tot 32 vlinders per hectare. Ze besteden bijna de helft van de actieve periode aan het zoeken naar voedsel. Vlinders van de eerste generatie gebruiken daarvoor bijvoorbeeld braam, die van de tweede met name struikhei, gewone dophei en akkerdistel, lokaal ook Jacobskruiskruid. De mannetjes verschijnen enkele dagen tot een week eerder dan vrouwtjes en verdedigen een territorium vanaf een nectarplant, bijvoorbeeld een akkerdistel of een polletje tijm. Bij warm weer zoeken ze actief naar vrouwtjes en houden lange patrouillevluchten in een gebied ter grootte van enkele honderden vierkante meters. Geregeld vinden er confrontaties plaats, waarbij mannetjes in een razendsnelle vlucht om elkaar heen dwarrelen, soms zelfs met drie mannetjes tegelijk. Daarnaast zijn er vaak interacties met de kleine vuurvlinder, maar de mannetjes van beide soorten kunnen ook gezamenlijk op dezelfde nectarplant zitten. Tijdens de paring trappelt het vrouwtje met de achterpoten en de vlinders openen en sluiten de vleugels langzaam en gelijkmatig.
Sooty Copper
Brauner Feuerfalter
l'Argus Myope
bruin vuurvlindertje
Heodes tityrus, Lycaena acrion, Lycaena dorilis, Chrysophanus dorilis, Polyommatus dorilis, Polyommatus xanthe
tityrus: Tityus is de naam van een schaapsherder genoemd in de Eclogues van Virgilius.
(Poda, 1761)
Voorvleugellengte: circa 14 mm. De onderkant van de achtervleugel heeft in tegenstelling tot de andere vuurvlinder-soorten een geelbruine grondkleur. Zowel op de voor- als op de achtervleugel bevinden zich oranje achterrandvlekken die scherp zwart zijn afgezet. De bovenkant van de voorvleugel van het mannetje is bruin met enkele zwarte vlekken; langs de achterrand bevinden zich oranje vlekjes. Bij het vrouwtje is de bovenkant van de voorvleugel oranje met zwarte vlekken.
Zie de kleine vuurvlinder.
De vlinder is op veel plaatsen verdwenen omdat door vermesting de variatie van het leefgebied is afgenomen en de waardplanten minder geschikt worden. Veel overgebleven populaties zijn te klein om duurzaam te blijven bestaan. Verder wordt een aantal (voormalige) leefgebieden verkeerd beheerd: te intensief begraasd (zoals in enkele kleinere natuurgebieden) of te vaak gemaaid of geklepeld (zoals in verschillende bermen).
Voor het behoud van de bruine vuurvlinder is het wenselijk dat dichtbij gelegen maar geïsoleerde populaties met elkaar worden verbonden door middel van goed beheerde, kruidenrijke bermen. De bruine vuurvlinder blijkt goed te kunnen profiteren van natuurontwikkeling op voormalige landbouwgronden na ontgronding van de voedselrijke bovengrond. In de terreinen moet het beheer gericht zijn op het behoud van variatie tussen open grond, lage schrale graslanden en ruigere kruidenrijke vegetaties. Een geschikte beheermaatregel is het extensief begrazen in grotere gebieden of het gefaseerd maaien van hooilanden en bermen. In schrale terreinen zoals heidevelden kan men zorgen dat gedurende de (lange) vliegperiode van mei tot september steeds voldoende nectarplanten aanwezig zijn.
Toekomst
Bij een juist beheer kan de achteruitgang van de populaties in Noordoost-Nederland worden gestopt en kan de soort zich mogelijk op de Veluwe uitbreiden.
Een schaarse standvlinder die lokaal voorkomt op de zandgronden van de Veluwe, Noord-Nederland en delen van Twente.
De bruine vuurvlinder geldt als een weinig mobiele vlinder, maar soms worden vlinders toch op nieuwe plekken gevonden. Over het algemeen leggen vrouwtjes grotere afstanden af dan mannetjes, bijvoorbeeld als ze op zoek zijn naar een geschikte afzetplaats voor de eitjes. In warme jaren kan het zo voorkomen dat ze vele kilometers buiten de bekende vliegplaatsen worden gezien.
Verspreiding voor 1980
In Nederland kwam de bruine vuurvlinder omstreeks 1900 voor op de voedselarme zandgronden, in delen van de duinen en sommige Waddeneilanden, in Limburg en lokaal in het laagveengebied. De verspreiding heeft weliswaar gefluctueerd, maar de stand is vooral na 1960 gestaag afgenomen. Zo is de vlinder tussen 1960 en 1980 verdwenen uit het zuiden van het land en uit grote delen van de duinen en Utrecht.
Verspreiding na 1980
In de jaren tachtig vloog de vlinder alleen nog op de zandgronden van de Veluwe, Drenthe en delen van Twente, enkele laagveengebieden in het noorden en de duinen van Terschelling, Schouwen (tot en met 1980) en Beveland. Sindsdien is de verspreiding verder achteruitgegaan, vooral in Twente. De bruine vuurvlinder is nu een schaarse standvlinder.
Op Europese schaal is de bruine vuurvlinder niet bedreigd. De soort staat wel op de Vlaamse en Waalse Rode Lijst. In Duitsland staat de soort in de categorie bijna bedreigd.
De bruine vuurvlinder komt voor van West-Frankrijk en Portugal tot Iran en van Nederland en Letland in het noorden tot halverwege het Iberisch schiereiland. Hij ontbreekt in Groot-Brittannië
Onderstaande diagrammen tonen de veranderingen van de talrijkheid in de loop van de tijd. De gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Meetnet Vlinders (CBS / De Vlinderstichting) en de Nationale Databank Flora en Fauna.
Het aantal bruine vuurvlinders in Nederland kan flink fluctueren. In goede jaren (als bv. 1997 en 2013) liggen de aantallen 4-8 keer hoger dan in slechte jaren. De laatste jaren liggen de aantallen op een laag niveau.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Enerzijds droge gebieden op de zandgronden, zoals kruidenrijke heide en droge, schrale, bloemrijke graslanden; anderzijds vochtige gebieden, zoals schraal kruidenrijk grasland in laagveenmoerassen.
De hoogste dichtheden worden gevonden in droge heidegebieden. In het leefgebied is afwisseling van open grond, kruidenrijke ruigten en lage schrale vegetaties aanwezig. De vlinder leeft vooral op de bloemrijke overgang van voedselrijkere naar armere milieus en heeft een voorkeur voor beschutte zonnige plekken, zoals veldjes langs rietkragen, bosranden of struweel. De soort bereikt in Nederland de noordwestgrens van zijn areaal. Dit lijkt verband te houden met een grote warmtebehoefte: vergeleken met de kleine vuurvlinder komt de bruine vuurvlinder in opener en dus schralere vegetaties voor.
Waardplanten zijn diverse soorten zuring, waaronder vooral schapenzuring en veldzuring.
Word donateur
Steun De Vlinderstichting
sleedoornpage
Thecla betulae
morgenrood
Lycaena virgaureae
kleine vuurvlinder
Lycaena phlaeas
tijgerblauwtje
Lampides boeticus
groentje
Callophrys rubi
dwergblauwtje
Cupido minimus