Half april-half september in twee generaties. De vlinders komen zowel op licht als op smeer en bezoeken bloemen; overdag worden ze soms rustend aangetroffen op een boomstam of een paaltje.
Rups: juni-september. De rups rust op de bovenzijde van een blad met zijn lichaam in de vorm van een vraagteken of van een U. De soort overwintert als pop (soms twee keer) in een losse cocon achter de schors, in een schorsspleet of in dood hout.
Poplar Grey
Grosskopf-Rindeneule
la Mégacéphale
Apatele megacephala, Acronycta megacephala, Acronicta megacephala
Schilddrager is een al lang bestaande naam die al gebruikt wordt door Ter Haar in 'Onze vlinders' (begin vorige eeuw).
De naam schilddrager is waarschijnlijk ontleend aan de kenmerkende lichte vlek op het tiende achterlijfsegment van de rups, die qua vorm doet denken aan het schild van een middeleeuwse ridder. Een andere uitleg is dat dit slaat op de ringvlek op de voorvleugel van de vlinder.
Acronicta: akronux is het vallen van de avond. Waarschijnlijk heeft deze naam dezelfde strekking als Noctua, in de nacht. Dit genus heeft immers geen enkele binding met de avondschemering.
megacephala: megas is groot en kephale is hoofd, verwijzend naar de grote kop van de rups.
(Denis & Schiffermüller, 1775)
Voorvleugellengte: 17-20 mm. De voorvleugel is, vooral bij het vrouwtje, vrij breed en heeft een afgeronde vleugelpunt. De kleur is grijsachtig crèmewit met een fijne, grauwe tot zwarte spikkeling. De lichte ringvlek is meestal goed te onderscheiden, de niervlek is onopvallend; aan de buitenzijde van de niervlek ligt vaak een iets lichter gekleurd veld. Sommige exemplaren hebben een vrijwel geheel zwartachtige voorvleugel met vaak een extra opvallende, licht omrande ringvlek. De achtervleugel is witachtig bij het mannetje en grijsachtig bij het vrouwtje; langs de achterrand ligt soms een onduidelijke grijze band.
Tot 35 mm; lichaam spaarzaam bedekt met lange, fijne, lichtgrijze haren; kleur mat grijsachtig wit met donkerder grijze tekening; over de rug een rij zwarte vlekken met daarin roodachtige of oranje stippen; op de rug van segment tien een grote okerachtig witte vlek; poten bleek okerkleurig; kop groot, witachtig met donkergrijze tekening of donkergrijs met lichtere tekening.
De zuringuil (A. rumicis) heeft een grijsachtig bruine achtervleugel en op de smallere, scherper getekende voorvleugel bevindt zich een duidelijke witte vlek halverwege de binnenrand. Het bont schaapje (A. aceris) mist de lichte vlek aan de buitenzijde van de niervlek, is over het algemeen lichter van kleur en heeft een wortelstreep.
Zeer algemeen. Komt verspreid over vrijwel het hele land voor. RL: niet bedreigd.
Algemeen in het hele land.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Nagenoeg heel Europa noordelijk tot de poolcirkel en naar het zuiden tot Noord-Afrika (Marokko), Sicilië, Griekenland en Klein-Azië; verder naar het oosten van de Kaukasus via gematigd Azië tot de Koerilen en Japan.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting