Eind juni-eind september in één generatie. De vlinders komen zowel op licht (vaak al vroeg in de avond) als op smeer.
Rups: april-juni. De rups leeft tussen samengesponnen bladeren. De rups is kannibalistisch, ook als er voldoende voedsel aanwezig is. De verpopping vindt plaats in een cocon in de strooisellaag. De soort overwintert als ei.
Lesser-spotted Pinion
Rotbraune Ulmeneule
la Cosmie baie
bloedverwant
Calymnia affinis
Cosmia affinis en Cosmia diffinis hebben veel gemeen. Deze soort (Cosmia affinis) heeft ook de iep als belangrijke waardplant en is de donkerste van de twee.
Cosmia: kosmios is gepast, netjes, naar het duidelijke uiterlijk van de soorten binnen dit genus. Deze naam werd al genoemd door Hübner in zijn Tentamen, 1806.
affinis: affinis is staat in relatie tot. Bedoeld wordt C. diffinis en niet C. pyralina zoals Spuler en Macleod beweren; pyralina werd acht jaar later pas beschreven.
(Linnaeus, 1767)
Voorvleugellengte: 12-16 mm. Deze uil houdt in rust de vleugels dicht tegen het lichaam gedrukt. De binnenrand van de roodachtig bruine voorvleugel is naar binnen gebogen. De wit afgezette dwarslijnen vertonen vlak voor de voorrand een scherpe knik; de witte afzetting verbreedt zich hier tot een dikke witte lijn of een kleine driehoekige vlek. Ook aan het uiteinde van de vaag zichtbare golflijn bevindt zich een witachtige vlek. Deze vormt in combinatie met de witte vlek aan het uiteinde van de buitenste dwarslijn een zwakke halvemaanvormige vlek. De ringvlek en de niervlek zijn slechts vaag zichtbaar; de ringvlek is gereduceerd tot een zwart puntje dat lichtbruin omrand is. De achtervleugel is donker, soms bijna zwart van kleur met een vrij brede crèmekleurige achterrand en een iets smallere crèmekleurige voorrand.
De iepenuil (C. diffinis) heeft bredere en veel scherper afgetekende witte vlekken langs de voorrand en er zijn geen ringvlek en niervlek zichtbaar. Het maanuiltje (C. pyralina) heeft dicht bij de vleugelpunt een duidelijker en meer uitgesproken halvemaanvormige vlek, die roze- en purperachtig getint en wit omrand is; de binnenste dwarslijn is over de hele breedte van de vleugel sterk gegolfd. Beide gelijkende soorten hebben een lichtbruine achtervleugel.
Vrij algemeen. Komt vooral voor in de kustprovincies en lokaal op de zandgronden; elders af en toe een waarneming. RL: kwetsbaar.
In Vlaanderen zeldzaam, maar wijdverbreid, met name in Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Vlaams-Brabant. In Wallonië lokaal, met enkele recente waarnemingen in Luik, Luxemburg en Namen.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Momenteel niet in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Van Noordwest-Afrika (Marokko) naar Zuid- en Midden-Europa; naar het noorden tot Noord-Engeland, Denemarken en Zuid-Zweden (één vangst in Finland) tot Petersburg. Noord- en Midden-Azië tot Japan.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Bossen, duinen, struwelen en windsingels; ook open gebieden met solitaire iepen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting