Half juli-eind augustus in één generatie. De vlinders zijn actief vanaf de schemering en komen zowel op licht als op smeer en bezoeken honingdauw.
Rups: april-juni. De rups leeft eerst in het bovenste gedeelte van de stengel van de waardplant, later op de halmen. De verpopping vindt plaats in een cocon in de strooisellaag. De soort overwintert als ei op een levende of dode rietstengel.
Fenn's Wainscot
Silberspinnerchen
Arenostola brevilinea, Nonagria brevilinea, Photedes brevilinea, Chortodes brevilinea
De rupsen van de rietboorders leven in rietstengels.
De zwarte stipjes liggen vooral op de vleugeladers.
brevilinea: brevis is kort en linea is lijn. Dit wijst op de korte, fijne basale veeg op de voorvleugel.
(Fenn, 1864)
Voorvleugellengte: 14-17 mm. De voorrand en de achterrand van de vrij brede, zandbruine voorvleugel vormen een bijna rechte hoek. Verder is deze uil goed te onderscheiden van de gelijkende soorten door de vrij sterke zwartachtige spikkeling en bestuiving, vooral rond de hoofdader in het midden van de voorvleugel en langs de aders in het zoomveld. De centrale dwarslijnen zijn zichtbaar als donkere stippellijnen. Sommige exemplaren hebben een duidelijke korte zwarte wortelstreep, los van de genoemde donkere veeg langs de hoofdader.
De geelbruine rietboorder (Archanara dissoluta) is kleiner, heeft een meer afgeronde, smaller toelopende vleugelpunt en een duidelijke niervlek. De egelskopboorder (Globia sparganii) en de moerasplantenboorder (G. algae) zijn groter en de voorvleugel heeft doorgaans een gelijkmatiger uiterlijk en een vrij scherpe hoekige vleugelpunt. De egelskopboorder heeft bovendien meestal een opvallende niervlek in de vorm van een halve ring en een uit zwarte stippen bestaande franjelijn. Geen van de genoemde soorten heeft een duidelijke wortelstreep, hoewel met name bij de egelskopboorder de donkere veeg langs de hoofdader al in de vleugelwortel kan beginnen.
Zeer zeldzaam. Rond de jaren vijftig van de vorige eeuw bevond zich een kleine populatie in de Alde Feanen bij Eernewoude. In de twintigste eeuw is deze soort slechts enkele malen waargenomen: in de Weerribben, op het eiland Griend in de Waddenzee en op Texel.
Deze soort komt niet in België voor.
Een Euro-Aziatische soort. Een kleine populatie in Zuidoost-Engeland (Norfolk) en in Frankrijk vroeger in een moeras in het departement Deux-Sèvres. Wordt aangetroffen in veengebieden met rietvegetatie, veelal nabij de kust in een rivierdelta. Noord-Nederland en -Duitsland, Zuid-Denemarken en langs de Oostzee verder in Zuid-Zweden, Zuid-Finland, Rusland en de Baltische staten. In Rusland ook aan de Zwarte Zee op de Krim en in een gebied noordwestelijk van de Kaspische Zee (de Wolga-delta). Buiten Europa heel lokaal in een smalle band van de noordelijke Kaukasus door West-Siberië en het Baikalgebied tot aan de Amurvallei en de Stille Oceaan. Ontbreekt in Korea en Japan.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Rietlanden, met name de iets drogere gedeelten die regelmatig gesneden worden.
Riet.
Blijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting