Half juni-eind augustus in één generatie. De vlinders beginnen een uur voor zonsondergang te vliegen en komen later in de nacht soms op licht.
Rups: augustus-juni. De rups leeft in de stengel van de waardplant en wisselt tijdens het groeien geregeld van plant. De soort overwintert als rups en verpopt zich onder in een oude stengel van de waardplant.
Small Rufous
Rötliche Binseneule
la Nonagrie roussâtre
Diverse russensoorten zijn de waardplant van dit uiltje.
Coenobia: koinobios is samenlevend met anderen. De rupsen leven in groepen gedurende hefst en winter. Het is ook mogelijk dat Stephens bedoeld heeft: coenum is modder en bioo is wonen, het habitat van deze soort. Dit laatste is een tweevoudige afleiding, Grieks en Latijn, hetgeen niet gebruikelijk is, maar zeker mogelijk bij Stephens.
rufa: rufus is roodachtig, naar de grondkleur van de vleugels.
(Haworth, 1809)
Voorvleugellengte: 10-12 mm. Een slank uiltje met een klein borststuk. De voorvleugel loopt spits toe doordat de achterrand een vrij scherpe hoek maakt met de sterk gebogen voorrand; de vleugelpunt zelf is enigszins afgerond. De grondkleur van de voorvleugel loopt uiteen van strokleurig met een witte of rozeachtige tint tot roodachtig bruin of donker grijsachtig bruin en heeft een lichtgrijze bestuiving. Langs de aders is een donkergrijze of zwartachtige bestuiving zichtbaar, waardoor deze uil vooral in het zoomveld soms een streperig uiterlijk heeft. De achterrand van de vleugel is door deze donkere bestuiving vaak aanzienlijk donkerder van kleur dan de rest van de vleugel. Langs de hoofdader loopt over het midden van de vleugel een vage smalle donkere veeg. De centrale dwarslijnen bestaan uit een rij zwartachtige stippen of streepjes en vooral de buitenste dwarslijn is doorgaans goed zichtbaar. Over het midden van de witachtige of soms grijsachtige achtervleugel loopt een variabele en vaak vage, uit stippen bestaande dwarslijn. De uiteinden van de poten zijn opvallend wit met donker gebandeerd.
Tot 22 mm; lang en slank met een zachte, doorschijnende huid; lichaam rozeachtig wit met op de rug een donkerder roze zweem; over de rug een donkergekernde, lichte middenstreep; over de spiracula een bleke, golvende lengtestreep; kop klein en rond, glimmend geelachtig bruin.
De zeggeboorder (Denticucullus pygmina) is steviger gebouwd en heeft een hoekiger voorvleugel. Bovendien zijn de uiteinden van de poten effen bruin gekleurd.
Zandhalmuiltje (Mesoligia furuncula), vale duinrietboorder (Photedes extrema), bochtige smele-uil (Photedes minima), zandhaverboorder (Longalatedes elymi), gele duinrietboorder (Photedes fluxa), zeggeboorder (Denticucullus pygmina) en herfst-rietboorder (Rhizedra lutosa).
N.B.: vergelijk behalve de uiterlijke kenmerken ook de tijd van het jaar waarin de rupsen voorkomen, het habitat en de waardplant(en).
Vrij algemeen. Komt vooral voor op de zandgronden in het binnenland en lokaal in de duinen; in veen- en heidegebieden soms talrijk. RL: kwetsbaar.
Zeldzaam, maar toegenomen. Wijdverbreid in alle provincies, maar vooral in het oosten van Vlaanderen. In Wallonië zeer zeldzaam; ontbrekend in Namen en Luxemburg.
De soort staat op de Rode Lijst van Vlaanderen als Bijna in Gevaar (Veraghtert et al. 2023).
Zeer lokaal in de westelijke landen en in die van Centraal-Europa. Van Midden-Portugal en Midden-Spanje via Frankrijk en de Britse eilanden (tot Midden-Schotland), via Midden-Europa, noordelijk tot Denemarken en Zuid-Zweden, zuidelijk tot Corsica, Noord-Italië en Oostenrijk, naar het oosten tot Polen. Ook enkele vindplaatsen in Roemenië.
Onderstaande grafieken tonen de verandering in de talrijkheid van de soort in de loop van de tijd. De eerste grafiek geeft het verloop over de hele periode waarvan we waarnemingen hebben. Omdat de oude gegevens vaak niet erg nauwkeurig zijn (geen aantallen) en incompleet (nadruk op zeldzame soorten) worh3 hier de presentie afgebeeld. De tweede grafiek laat het verloop zien van de prestatie van de soort in de laatste dertig jaar. Wat presentie en prestatie precies zijn, en hoe ze worden berekend kunt u lezen op de pagina De berekeningen.
Onderstaande kaartjes tonen de verspreiding binnen Nederland in vier perioden. Hoe groter en donkerder een stip, des te groter was de presentie van een soort in het desbetreffende uurhok (5x5 kilometerhok). Presentie geeft aan in welke mate een soort is over- of ondervertegenwoordigd ten opzichte van de (macronachtvlinder-)fauna als geheel. De berekeningen zijn gebaseerd op gegevens in de Nationale Databank Flora en Fauna.
Diverse russen.
Actualiteiten
Ontdek meerBlijf op de hoogte
Ontvang vlindernieuwsWord donateur
Steun De Vlinderstichting